1 HR 20 20 mei 2003, LJN AF6310.
2 Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art.72 , aant. 2 (suppl. 126, februari 2004).
3 H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, 1881, eerste deel, p.483.
4 A.J.A. van Dorst, De verjaring van het recht tot strafvordering, Arnhem 1985, p. 246.
5 Volgens F.G.H. Kristen kan de strafrechter ook zelf wel een geschilpunt van burgerlijk recht oplossen en is dus in het geval van art. 14 Sv geen sprake van een zuivere "question préjudicielle au jugement"(Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 4.5 op art. 14-20, (suppl. 118, oktober 2000).
6 H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, 1881, eerste deel, p. 484.
7 Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art.73, aant. 5 (suppl. 126, februari 2004).
8 Zie ook § 78a StGB dat bepaalt dat de verjaring niet loopt zolang de vervolging volgens de wet niet kan worden aangevangen of voortgezet.
9 Voor het aanhouden van de zaak in plaats van te beslissen tot schorsing der vervolging pleit, dat tegen schorsing der vervolging een rechtsmiddel openstaat hetgeen onverenigbaar is met de strekking van het bepaalde in art. 234 EG-Verdrag. Zie daarover F.G.H. Kristen in Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 4.8 op art. 14-20, (suppl. 118, oktober 2000), die in aant. 4.10 een aantal gronden opsomt die pleiten voor schorsing van het onderzoek ter terechtzitting in plaats van schorsing der vervolging, ook als de afdoening van de zaak moet wachten op de beslissing op een geschilpunt van burgerlijk recht. (art. 14 Sv)
10 Het arrest van 27 maart 2001 dat is gewezen ten vervolge op HR 5 januari 1999, NJ 1999, 158 wijst daar wel op. Het ging in deze zaak om overtredingen, terwijl na schorsing van het geding ter beantwoording van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie meer dan twee jaar verliepen zonder een de verjaing stuitende handeling waarna de Hoge Raad bij arrest van 27 maart 2001 het cassatieberoep verwierp.
11 Smidt I, p. 483.
12 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer 2005, vijfde druk, p. 91. Zo ook Kamerstukken II, 2001-2002, 28 495, nr. 7, p. 10, 11.
13 Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 72 , aant. 2, (suppl. 126, februari 2004).
14 Het Belgische art. 24 (oud) V.T. Sv voorzag uitdrukkelijk in schorsing der verjaring door het stellen van een prejudiciële vraag als bedoeld in art 234 EG-Verdrag, in het huidige art. 24 VT Sv ligt deze voorziening besloten. De punten 25 en 26 van de "wenken voor de indiening van prejudiciële verzoeken door de nationale rechters" van het Hof van Justitie lijken daar ook vanuit te gaan nu deze slechts voorzien in een beperkte mogelijkheid tot het treffen van voorlopige maatregelen.
15 Zie daarover F.G.H. Kristen in Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 4.8 op art. 14-20, (suppl. 118, oktober 2000).
16 Smidt I, p. 483.
17 Volgens perscommuniqué nr. 14/06 van het Hof van Justitie EG is de procesduur voor prejudiciële verwijzingen van 25,5 maanden in 2003 gedaald naar 20,4 maanden in 2004. Daar zal de tijd die het kost om de vraag aan het Hof voor te leggen en die is gemoeid met het weer op gang brengen van de strafprocedure na beantwoording van die vraag nog niet in zijn begrepen.
18 Kamerstukken II, 2001-2002, 28 495, nr. 7, p. 2
19 Kamerstukken II, 2001-2002, 28 495, nr. 3, p. 3-5.
20 Kamerstukken II, 2001-2002, 28 495, nr. 3, p. 7-8.
21 Kamerstukken II, 2001-2002, 28 495, nr. 3 p. 9. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was overigens voorgesteld dat de totale verjaringstermijn niet meer mag bedragen dan maximaal twee maal het op de straf gestelde strafmaximum, maar dat is na een redactioneel voorstel van de Raad van State gewijzigd in de huidige tekst, die de in de MvT weergegeven bedoeling ook juist weergeeft, Kamerstukken II 2003-2004, 28 495, nr. 5, p 7, Bijlage bij het advies van de Raad van State.
22 Kamerstukken II 2003-2004, 28 495, nr. 7, p. 9-10.
23 Zie Hof van Justitie EG 3 mei 2005, NJ 2006, 2 voor een Italiaanse zaak waarin verlaging van de straf leidde tot verjaring.
24 R.A.F. Verstraeten, Handboek Strafvordering, 4e druk, p. 136.
25 Opmerking verdient dat thans bij de Eerste Kamer aanhangig is het wetsvoorstel dat strekt tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening) waarin - als gevolg van een amendement van Tweede Kamer-lid Griffith de verjaringstermijn voor overtredingen wordt verlengd tot 3 jaar (Kamerstukken II 2004-2005, 29849, nr. 20). Dit amendement strekte er toe zodoende de termijn voor executieverjaring, art. 76 Sr, te verlengen.
26 HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, m. nt. JdH, rov. 3.13. Zo komt ook de tijd die verstrijkt na betekening van de verstekmededeling op de voet van art. 588, tweede of derde lid Sv, totdat betekening in persoon plaatsvindt, in beginsel voor rekening van de verdachte, vgl. HR 7 november 2000, NJ 2000, 723.
27 Van Dorst, a.w., p. 264-276, en NJB 1986, p. 347.
28 G. Knigge, Verandering van wetgeving, diss. Groningen 1984, p. 358.
29 Het Wetboek van Strafrecht, art.1, aant. 7 (suppl. 121, februari 2003).
30 Zo ook HR 28 mei 1996, NJ 1997, 426 en (impliciet) HR 7 maart 2006, LJN AV0312. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 389, m. nt. JdH, rov. 3.5 slot is volgens De Hullu met genoemde uitspraken niet in strijd, omdat, zoals De Hullu in zijn noot opmerkt, van een voor de verdachte gunstiger bepaling geen sprake was. Dan - Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art.1, aant. 12 (suppl. 126, februari 2004) - is art. 1 lid 2 Sr niet van toepassing. Ik houd het erop dat art. 1 lid 2 Sr net van toepassing was omdat niet bleek van gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid. Zie over laatstgenoemd arrest ook M. Groenhuijsen, Enkele aspecten van rechterlijk overgangsrecht en 'prospective overruling' in het strafprocesrecht, in Glijdende schalen, Liber amicorum J. de Hullu, Wolf Legal Publishers 2003, p. 185-202.
31 J. de Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer Deventer 2003, tweede druk, p. 132.
32 Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art.1, aant. 9 (suppl. 121, februari 2003), De Hullu, a.w., p. 133 en door deze schrijvers genoemde rechtspraak.
33 G. Knigge, a.w. p. 358, 359.
34 Zoals ook het geval was bij de wijzigingen in de regelingen van de klacht en de verjaring bij zedendelicten als aan de orde in HR 12 maart 2002, NJ 2002, 389, waar art. 1 lid 2 Sr ook niet van toepassing was.
35 Zo ook Hof Den Haag 1 februari 2006, LJN AV2028.
36 HR 12 maart 2002, NJ 2002, 389, m. nt. JdH.
37 HR 17 december 1996, NJ 1997, 261.
38 Brief van 9 juli 2002.
39 Brief van 4 september 2002.
40 Zie daarover o.m. C.L. de Vries Lentsch-Kostense, Overgangsrecht, deel A25 in de serie Monografieën Nieuw BW, Kluwer 1992,, p. 46 e.v.