Verweerster in cassatie sub 2 - verder te noemen: [verweerster 2] - heeft bij exploit van 20 april 1995 onder rolnr. 1995/744 eiseressen tot cassatie - verder afzonderlijk te noemen: [eiseres 2], VBI en Inter Che-M dan wel gezamenlijk VBI c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, VBI c.s. hoofdelijk te veroordelen des dat de een betalende de anderen gekweten zullen zijn om aan [verweerster 2] te betalen een bedrag van ƒ 2.255.849,83, te vermeerderen met een rente van 8% per jaar vanaf 11 maart 1995 tot aan de dag der voldoening.
VBI c.s. hebben de vordering bestreden.
VBI heeft bij exploit van 22 mei 1995 verweerder in cassatie sub 1 - verder te noemen: [verweerder 1] - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder 1] te veroordelen om aan VBI te betalen een bedrag van ƒ 3.980.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 1993 tot aan de dag der algehele voldoening.
VBI heeft bij conclusie van eis wegens verknochtheid van deze zaak met de zaak onder rolnr. 1995/744 een incidentele vordering tot verwijzing van deze zaak naar de rechtbank te Arnhem ingesteld.
De rechtbank te Roermond heeft bij vonnis van 1 februari 1996 in de hoofdzaak en in het incident de zaak naar de rechtbank te Arnhem verwezen, alwaar de zaak is ingeschreven onder rolnr. 1996/790.
[Verweerder 1] heeft in deze zaak de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij één tussenvonnis van 9 december 1999 in de zaak met rolnr. 1996/790 VBI tot bewijslevering toegelaten. In de zaak met rolnr. 1995/774 heeft de rechtbank VBI c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn gekweten, veroordeeld tot betaling aan [verweerster 2] van een bedrag van ƒ 1.091.085,--, te vermeerderen met 8% rente over dit bedrag vanaf 10 maart 1995 tot aan de dag der voldoening, dit onderdeel van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de zaak naar de rol verwezen voor een akteverzoek als bedoeld in rov. 4.28, eerst aan de zijde van [verweerster 2]. In beide zaken heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit vonnis hebben VBI c.s. met één appeldagvaarding in beide zaken hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. [Verweerder 1] en [verweerster 2] hebben in beide zaken incidenteel hoger beroep ingesteld.
VBI heeft in de zaak met rolnr. 1996/790 bij memorie van grieven haar eis gewijzigd en primair gevorderd [verweerder 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 3.980.000,-- met wettelijke rente en subsidiair betaling van een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
Bij arrest van 29 januari 2002 heeft het hof in het principaal en incidenteel appel in de zaak met rolnr. 1996/790 voormeld vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van VBI alsnog afgewezen. In het principaal en incidenteel appel tegen de zaak met rolnr. 1995/744 heeft het Hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, voorzover VBI c.s. hoofdelijk zijn veroordeeld om een bedrag van ƒ 1.091.085,-- met rente aan [verweerster 2] te voldoen. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het hof VBI c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn gekweten, veroordeeld om aan [verweerster 2] te voldoen een bedrag van € 796.876,63 te vermeerderen met een rente van 8% vanaf 10 maart 1995, het vonnis voor het overige bekrachtigd, en de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank te Arnhem verwezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.