ECLI:NL:HR:2003:AI0011

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02726/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake strafzaak met meerdere tenlasteleggingen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 20 februari 2002 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1958 en ten tijde van de aanzegging in cassatie verblijvende in de Penitentiaire Inrichting voor vrouwen te Zwolle. De verdachte was eerder veroordeeld door de Arrondissementsrechtbank te Almelo op 5 april 2001, maar het Gerechtshof heeft deze veroordeling in hoger beroep vernietigd voor een deel van de tenlasteleggingen en de verdachte vrijgesproken van enkele beschuldigingen. De verdachte is echter wel veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf voor andere ernstige misdrijven, waaronder verkrachting en ontuchtige handelingen met minderjarigen.

Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de zaak op 3 juni 2003 behandeld en vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren naar vier jaren en negen maanden.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep is voor het overige verworpen. De Hoge Raad heeft geen andere gronden gevonden voor vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof, waardoor de beslissing van het Gerechtshof in stand blijft voor de overige tenlasteleggingen en de vorderingen van de benadeelde partijen.

Uitspraak

30 september 2003
Strafkamer
nr. 02726/02
LR/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 20 februari 2002, nummer 21/000778-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1958, wonende te [woonplaats], ten tijde van de aanzegging in cassatie verblijvende in de Penitentiaire Inrichting voor vrouwen te Zwolle.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 5 april 2001 - de dagvaarding in eerste aanleg ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde voorzover het betreft de onderdelen "een of meer andere kinderen" en "bij een of meer andere kinderen" nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van het haar bij inleidende dagvaarding onder 5 primair, 5 subsidiair, 6 primair en 6 subsidiair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van 1, 2, 3, en 4 telkens primair "het medeplegen van: verkrachting, meermalen gepleegd", 7 primair "het medeplegen van: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het sexueel binnendringen van het lichaam" en 8. "het medeplegen van: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen" veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld. Tevens heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 20 februari 2002 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 3 juni 2003 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere grond dan de hiervoor onder 4 genoemde aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en negen maanden beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 30 september 2003.