ECLI:NL:HR:2003:AH9924
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen beschikking van de Rechtbank te Roermond inzake beklag van klager over afluisteren van telefoongesprekken
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond, die op 24 december 2002 een beklag van klager ongegrond verklaarde. Klager, geboren in 1964 en wonende te Venlo, had bezwaar gemaakt tegen het afluisteren van telefoongesprekken met zijn cliënt, [betrokkene 1], die gedetineerd was. De Rechter-Commissaris had bepaald dat bepaalde gesprekken moesten worden opgenomen, maar ook dat andere opnamen gewist moesten worden. Klager stelde dat de opnamen van zijn gesprekken met [betrokkene 1] onrechtmatig waren verkregen en dat de daarop gebaseerde doorzoekingen in zijn woning en kantoor niet gerechtvaardigd waren.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat er voldoende verdenking tegen klager bestond, zelfs voordat de gesprekken werden opgenomen. De Rechtbank had vastgesteld dat er een redelijk vermoeden van schuld was met betrekking tot het strafbare feit van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van klager niet tot cassatie konden leiden, omdat de Rechtbank op basis van de beschikbare gegevens tot een rechtmatige beslissing was gekomen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de Rechtbank, waarbij het belang van de waarheidsvinding in deze uitzonderlijke omstandigheden zwaarder woog dan het verschoningsrecht van de advocaat. De beschikking van de Hoge Raad werd uitgesproken op 30 september 2003 door de vice-president en twee raadsheren in raadkamer.