ECLI:NL:HR:2003:AF8571
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika en cassatieprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Amsterdam van 20 januari 2003. De Rechtbank had de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika toelaatbaar verklaard voor strafvervolging. De opgeëiste persoon, geboren in 1970, had beroep in cassatie ingesteld tegen deze beslissing. De advocaat van de opgeëiste persoon, mr. G.W.B. Meijer, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken door vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en E.J. Numann, in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.