ECLI:NL:HR:2003:AF3282
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtmatigheid van een aanslag in de baatbelasting riolering door de gemeente Epe
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een aanslag in de baatbelasting riolering 1996 die aan belanghebbende is opgelegd voor het genot van een onroerende zaak aan de a-straat 1a te Z. De aanslag, ter hoogte van ƒ 3859, werd na bezwaar door het hoofd van de sector Financieel Beleid en Beheer van de gemeente Epe gehandhaafd. Belanghebbende ging hiertegen in beroep bij het Hof, dat de aanslag en de eerdere uitspraak vernietigde. Het College van B en W heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De Hoge Raad stelt vast dat de onderhavige aanslag ten onrechte is opgelegd, omdat het woonhuis met de ondergrond als één onroerende zaak in civielrechtelijke zin moet worden aangemerkt. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing, waarbij het Hof moet onderzoeken of het door belanghebbende bewoonde gedeelte van de onroerende zaak als afzonderlijk geheel kan worden aangemerkt en of belanghebbende een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de baatbelasting en de voorwaarden waaronder deze kan worden opgelegd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en benadrukt dat de gemeente een billijke bijdrage moet verkrijgen in de kosten van voorzieningen die ten goede komen aan de genothebbenden van onroerende zaken.