ECLI:NL:HR:2003:AF3001
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over heffingsrente en aftrekbaarheid in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De belanghebbende, die in 1996 een aanzienlijk pakket aandelen had verkocht en daarmee een winst uit aanmerkelijk belang had behaald, kreeg een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 251.532. Na bezwaar tegen deze aanslag, dat door de Inspecteur werd afgewezen, ging de belanghebbende in beroep bij het Gerechtshof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belanghebbende in 1998 heffingsrente had betaald over een voorlopige aanslag die in 1997 was opgelegd. De centrale vraag in cassatie was of deze betaalde heffingsrente kon worden aangemerkt als aftrekbare kosten volgens artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof had deze vraag ontkennend beantwoord, met de overweging dat de heffingsrente niet in een direct verband stond met de verwerving van vermogensbestanddelen die inkomsten genereerden.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat het, gezien de feitelijke waarderingen, niet in cassatie kon worden getoetst. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.