ECLI:NL:HR:2002:AF0957

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37766
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrekbaarheid van kosten van woon-werkverkeer in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 68.784 was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. De belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan bij het Hof, dat de aanslag heeft verminderd tot ƒ 66.326. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.

Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende zijn arbeid in continudienst verrichtte, wat leidde tot onregelmatige werktijden. Hierdoor reisde hij niet steeds op dezelfde dag van zijn woonplaats naar zijn arbeidsplaats. Het Hof oordeelde dat er in dit geval geen sprake was van 'op dezelfde dag heen en weer reizen' volgens de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als onjuist beoordeeld, omdat het indruist tegen de strekking van de wetgeving omtrent de aftrek van kosten van woon-werkverkeer.

De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De Hoge Raad concludeerde dat er wel degelijk sprake was van reizen binnen een tijdsbestek van 24 uur, wat relevant is voor de aftrekbaarheid van de kosten van woon-werkverkeer. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 37.766
22 november 2002
AF
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 oktober 2001, nr. BK-00/02569, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 68.784, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.326.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende zijn arbeid in continudienst verrichtte, dat daardoor zijn werktijden onregelmatig waren, en dat hij dientengevolge niet steeds op dezelfde dag heen en weer reisde van zijn woonplaats naar zijn arbeidsplaats. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft het geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake is van op dezelfde dag heen en weer reizen in de zin van artikel 1, lid 2, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Het heeft daaraan ten grondslag gelegd zijn oordeel dat onder zodanig heen en weer reizen niet kan worden verstaan het binnen 24 uur heen en weer reizen tussen de woning en de arbeidsplaats.
Dit oordeel is niet juist. Het zou indruisen tegen de strekking van de in artikel 36, lid 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting (tekst 1997; hierna: de Wet) juncto artikel 8, lid 1 van de Uitvoeringsregeling gegeven regels voor aftrek van kosten van woon-werkverkeer - te weten het onderwerpen van een zo groot mogelijk aantal, naar de in die artikelen genoemde uiterlijke kenmerken overeenstemmende, gevallen aan een eenvoudig te hanteren uniforme regeling - indien onder op dezelfde dag heen en weer reizen tussen de woning of verblijfplaats en de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht, niet zou worden begrepen het geval waarin het heen en weer reizen op twee opeenvolgende kalenderdagen plaatsvindt binnen een tijdsbestek van 24 uur (vgl. HR 6 oktober 1976, nr. 18052, BNB 1977/110 en HR 22 juli 1983, nr. 21732, BNB 1983/254). Het tegen dit oordeel gerichte middel slaagt derhalve.
3.2. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting blijkt dat belanghebbende heeft verklaard dat in geval van een nachtdienst hij om tien uur 's avonds van huis gaat en de volgende ochtend om zeven uur weer naar huis gaat. Derhalve is sprake van reizen binnen een tijdsbestek van 24 uur.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2002.