ECLI:NL:HR:2002:AE5221

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36990
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige aanslag in premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 februari 2001, betreffende een voorlopige aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1998. De voorlopige aanslag was opgelegd naar een premie-inkomen van f 75.229. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het oordeel van het Hof juist is. Het Hof had geoordeeld dat artikel 75 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) niet voorschrijft hoe het premie-inkomen berekend moet worden. Dit artikel is bedoeld om aan te sluiten bij de regels voor de heffing en invordering van de inkomstenbelasting. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van belanghebbende, die tegen dit oordeel gericht zijn, falen. Daarnaast zijn er geen andere klachten die tot cassatie kunnen leiden, en behoeft dit geen nadere motivering volgens artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2002 door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

Nr. 36.990
12 juli 2002
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 februari 2001, nr. 99/30492, betreffende na te melden voorlopige aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
1. Voorlopige aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een voorlopige aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van f 75.229, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 75 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de Waz) niet ertoe strekt voorschriften te geven omtrent de berekening van het premie-inkomen. Dit oordeel is juist. Artikel 75 van de Waz strekt ertoe te bewerkstelligen dat voor de heffing van de premies en de invordering daarvan wordt aangesloten bij de regels geldende voor de heffing en invordering van de inkomstenbelasting. De tegen dit oordeel gerichte klachten falen derhalve.
De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2002.