ECLI:NL:HR:2002:AE1540

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/339HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling en proceskostencompensatie in civiele zaak

In deze zaak heeft verweerster in cassatie, aangeduid als [verweerster], eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], gedagvaard voor de Rechtbank te Zwolle. De vordering van [verweerster] betrof een bedrag van ƒ 64.000,-- en ƒ 5.593,-- aan buitengerechtelijke kosten, met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. [Eiser] heeft de vordering bestreden en in voorwaardelijke reconventie een bedrag van ƒ 49.627,96 gevorderd, dat door de Rechtbank werd gelezen als ƒ 71.627,96, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 augustus 1997. De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 26 augustus 1998 bewijslevering opgedragen en bij eindvonnis van 30 juni 1999 de vordering van [verweerster] afgewezen, met compensatie van proceskosten.

Tegen deze vonnissen heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof heeft op 15 augustus 2000 het vonnis van de Rechtbank van 26 augustus 1998 bekrachtigd en het vonnis van 30 juni 1999 vernietigd, met een nieuwe veroordeling van [eiser] tot betaling aan [verweerster] van ƒ 39.000,-- en ƒ 5.593,-- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente.

Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 1.959,45, waarvan een deel aan de Griffier en een deel aan [verweerster] moet worden voldaan. Het arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, A.G. Pos en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 28 juni 2002.

Uitspraak

28 juni 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/339HR
WS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 13 juni 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Rechtbank te Zwolle en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 64.000,--, alsmede een bedrag van ƒ 5.593,-- aan buitengerechtelijke kosten, inclusief BTW, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in voorwaardelijke reconventie gevorderd [verweerster] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van ƒ 49.627,96 (door de Rechtbank gelezen als ƒ 71.627,96), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 augustus 1997.
[Verweerster] heeft de voorwaardelijke eis in reconventie op een bedrag van ƒ 22.500,-- na bestreden.
Na een eerder ingevolge tussenvonnis van 20 augustus 1997 gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 26 augustus 1998 in conventie en in voorwaardelijke reconventie [eiser] bewijslevering opgedragen. Vervolgens heeft de Rechtbank na enquête en contra-enquête bij eindvonnis van 30 juni 1999 in conventie en in voorwaardelijke reconventie de vordering van [verweerster] afgewezen en de proceskosten van deze procedure in dier voege gecompenseerd dat [eiser] en [verweerster] ieder de eigen kosten dragen.
Tegen de vonnissen van de Rechtbank van 26 augustus 1998 en 30 juni 1999 heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Bij memorie van grieven heeft [verweerster], met vermindering van haar eis, gevorderd voormelde vonnissen te vernietigen en opnieuw rechtdoende [eiser] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van ƒ 39.000,-- en van een bedrag van ƒ 5.593,-- aan buitengerechtelijke kosten, inclusief BTW, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding in eerste instantie tot de dag der algehele voldoening.
Bij arrest van 15 augustus 2000 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank van 26 augustus 1998 bekrachtigd, het vonnis van de Rechtbank van 30 juni 1999 vernietigd, behoudens voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, dit vonnis in zoverre bekrachtigend, en voor het overige opnieuw rechtdoende:
in conventie: [eiser] veroordeeld om aan [verweerster] te betalen (a) een bedrag van ƒ 39.000,--, en (b) een bedrag van ƒ 5.593,--, inclusief BTW, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen;
in reconventie: het gevorderde afgewezen, en de proceskosten in hoger beroep in die zin gecompenseerd dat elke partij de eigen kosten draagt.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.959,45 in totaal, waarvan € 1.866,43 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier en € 93,02 aan [verweerster].
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en A.G. Pos, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 juni 2002.