ECLI:NL:HR:2002:AE1430
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en bezwaarprocedure
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan belanghebbende is opgelegd voor de periode van 20 mei 1997 tot en met 11 maart 1999. De Inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, waarop belanghebbende een conclusie van repliek indiende.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur de brief van belanghebbende van 15 maart 1999, waarin bezwaar werd gemaakt tegen de naheffingsaanslag, had moeten beschouwen als een voor het begin van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift. De Hoge Raad benadrukte dat de brief van belanghebbende niet als een zelfstandig bezwaarschrift kon worden aangemerkt, maar als een aanvulling op het reeds (voortijdig) gemaakte bezwaar. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de Inspecteur onterecht was.
De Hoge Raad gelastte tevens dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht van ƒ 160 (€ 72,60) vergoedt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 april 2002 door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.