ECLI:NL:HR:2002:AE0874
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van verhuiskosten in verband met gezinsuitbreiding
In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van verhuiskosten door belanghebbende, die in 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen kreeg opgelegd. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 46.081. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot een cassatieprocedure bij de Hoge Raad. Belanghebbende voerde aan dat de verhuiskosten, die hij had gemaakt in verband met de geboorte van zijn tweede kind, aftrekbaar zouden moeten zijn. Hij had een bedrag van ƒ 6697 aan verhuiskosten in aftrek gebracht op zijn inkomsten uit arbeid.
De Hoge Raad oordeelde dat verhuiskosten niet alleen aftrekbaar zijn wanneer de verhuizing noodzakelijk is vanwege werkzaamheden, maar ook wanneer bijzondere omstandigheden buiten de sfeer van de werkzaamheden nopen tot verhuizing. In dit geval werd de geboorte van het tweede kind en de wens om een eigen kamer voor dat kind in te richten, niet aangemerkt als bijzondere omstandigheden die de verhuizing noodzakelijk maakten voor de uitoefening van de werkzaamheden van belanghebbende. De Hoge Raad concludeerde dat de verhuiskosten in dit geval moesten worden gerekend tot de persoonlijke sfeer van belanghebbende en niet tot de inkomstenverwerving. Daarom konden deze kosten niet voor aftrek in aanmerking komen.
De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 29 maart 2002 door de raadsheer L. Monné als voorzitter, samen met de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.