ECLI:NL:HR:2002:AE0452
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag in het recht van successie na verkrijging uit nalatenschap
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, de zoon van erflaatster A, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 september 2000. De zaak betreft een aanslag in het recht van successie die is opgelegd naar aanleiding van de verkrijging van een bedrag van ƒ 6.100.313 uit de nalatenschap van erflaatster, die op 12 oktober 1996 is overleden. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verplichting tot levering van de aandelen, die erflaatster aan belanghebbende had verkocht, niet in aanmerking is genomen bij de aanslagregeling. De Hoge Raad stelt vast dat de partijen ten tijde van het overlijden van erflaatster geen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst, maar dat dit niet automatisch betekent dat de rechten en verplichtingen uit de overeenkomst geen deel uitmaken van de nalatenschap. Het Hof heeft niet vastgesteld of de partijen de overeenkomst hebben ontbonden of dat zij in weerwil van hun verklaringen in de akte van 19 september 1992 geen vermogensovergang hebben beoogd.
De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en moet de Staat het griffierecht van ƒ 160 (€ 72,60) vergoeden aan belanghebbende.