ECLI:NL:HR:2002:AD9107
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- D.H. Beukenhorst
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-uitkering en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van belanghebbende door het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Bij beschikking van 1 augustus 1997 heeft het Bestuur de AOW-uitkering van belanghebbende met terugwerkende kracht herzien naar aanleiding van de vaststelling dat belanghebbende sinds mei 1996 samenwoont met zijn echtgenote. Het Bestuur heeft het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de herziening van de AOW-uitkering bleef in stand. Belanghebbende heeft hiertegen beroep aangetekend bij de Arrondissementsrechtbank te Groningen, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, die de uitspraak van de rechtbank bevestigde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Centrale Raad van Beroep onterecht heeft geoordeeld dat belanghebbende duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. De Hoge Raad stelt dat voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van duurzaam gescheiden leven, niet alleen de vereisten van de AOW van toepassing zijn, maar dat ook de feitelijke omstandigheden van belang zijn. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende en zijn echtgenote sinds mei 1996 weer samenwonen, wat betekent dat de herziening van de AOW-uitkering terecht heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2002.