ECLI:NL:HR:2002:AD7357

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/249HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van een vordering tot schadevergoeding tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], de Staat der Nederlanden gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage op 4 november 1996. Eiser vorderde een schadevergoeding van ƒ 1.009.023,13, bestaande uit immateriële en materiële schade, plus de kosten van juridische bijstand, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De Staat heeft de vorderingen bestreden, waarna de Rechtbank op 12 november 1997 de vorderingen afwees. Eiser ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 11 mei 2000 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigde. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de Staat geconcludeerd heeft tot verwerping van het beroep. De zaak is toegelicht door de advocaten van beide partijen. De Advocaat-Generaal F.F. Lange-meijer heeft ook geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 15 februari 2002 het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 4.314,18 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Het arrest is gewezen door vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en P.C. Kop, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

15 februari 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/249HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.D. Boetje,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 4 november 1996 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd de Staat te veroordelen aan [eiser] te voldoen een bedrag van ƒ 1.009.023,13 zulks ten titel van immateriële en materiële schade en de kosten van juridische bijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening.
De Staat heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 12 november 1997 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 11 mei 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Lange-meijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 4.314,18 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesrpoken door de raads-heer A. Hammerstein op 15 februari 2002.