ECLI:NL:HR:2002:AD7348

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/160HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding op basis van niet-nakoming van overeenkomst

In deze zaak heeft Jachtwerf Rimare B.V. (hierna: Rimare) eisers tot cassatie, aangeduid als [eiser] c.s., gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden. Rimare vorderde een schadevergoeding, die zou moeten worden vastgesteld bij staat, en vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 maart 1993. De Rechtbank heeft de vordering op 30 juli 1997 afgewezen. Rimare heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, waar zij de oorspronkelijke vordering opnieuw heeft ingediend en tevens heeft verzocht om een verklaring over de schade wegens gederfde provisie.

Het Gerechtshof heeft op 23 februari 2000 het vonnis van de Rechtbank vernietigd en [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de schade die Rimare had geleden door gemaakte advertentiekosten en andere uitgaven, met wettelijke rente. [Eiser] c.s. hebben vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft op 22 februari 2002 het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens is Rimare veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 323,43 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof zijn beslissing had gebaseerd op een grondslag die niet in de processtukken was opgenomen, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de vernietiging van het eerdere arrest en de verwijzing van de zaak.

Uitspraak

22 februari 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/160HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1], wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2], wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
JACHTWERF RIMARE B.V., gevestigd te Sneek,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Rimare - heeft bij exploit van 6 september 1996 eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden en gevorderd [eiser] c.s. te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 1993 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 30 juli 1997 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Rimare hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. In hoger beroep heeft Rimare gevorderd de oorspronkelijke vordering alsnog toe te wijzen alsmede voor recht te verklaren voor welk deel de schade wegens gederfde provisie in de schadestaat dient te worden meegenomen.
Bij arrest van 23 februari 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiser] c.s. veroordeeld, hoofdelijk tot betaling aan Rimare van de schade die Rimare heeft geleden ten gevolge van tevergeefs door haar gemaakte advertentiekosten, beurskosten, kosten van drukwerk en folders en dergelijke, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 1993 tot de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft het Hof daarbij afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Rimare is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Dit geding betreft een door Rimare tegen [eiser] c.s. ingestelde vordering tot schadevergoeding, gebaseerd op een beweerde toerekenbare niet-nakoming van een tussen partijen gesloten overeenkomst, welke vordering door het Hof is toegewezen nadat de Rechtbank haar had afgewezen. De daartoe door het Hof gebezigde gronden komen, voor zover thans van belang, hierop neer dat de onderhavige overeenkomst ten laste van [eiser] c.s. "onmiskenbaar" de verplichting inhield om een bepaald type schip, waarvan Rimare ingevolge die overeenkomst de exclusieve verkooprechten had, voor risico van [eiser] c.s. bij Rimare in de haven te laten liggen en dat [eiser] c.s. in strijd met deze verplichting het enige aldaar gelegen schip van dat type hebben weggehaald en aldus in de nakoming van de overeenkomst toerekenbaar tekort zijn geschoten.
3.2 De hiertegen gerichte klacht van onderdeel I van het middel is gegrond voor zover daarbij wordt betoogd dat, indien de door het Hof aangenomen verplichting al uit de onderhavige overeenkomst zou zijn af te leiden, nergens in de processtukken van Rimare op deze verplichting een beroep werd gedaan. Het Hof heeft zijn beslissing derhalve op een buiten de stellingen van Rimare gelegen grondslag gebaseerd, hetgeen in strijd was met art. 176 lid 1 (oud) Rv.
3.3 De overige in cassatie aangevoerde klachten hebben een subsidiair en een meer subsidiair karakter en behoeven na het vorenoverwogene geen behandeling meer.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 februari 2000;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Rimare in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 323,43 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 februari 2002.