ECLI:NL:HR:2002:AD7328
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- A.G. Pos
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vordering tot betaling en wettelijke rente na beslaglegging
In deze zaak heeft verweerder in cassatie, aangeduid als [verweerder], op 12 juni 1997 eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], en DSH Beleggingsmaatschappij gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. Verweerder vorderde betaling van een bedrag van ƒ 25.376,42 netto, vermeerderd met wettelijke rente, en een netto-equivalent van ƒ 31.572,-- bruto. Bij conclusie van repliek heeft verweerder zijn eis vermeerderd naar ƒ 34.947,12 netto en ƒ 51.112,57 bruto. Eiser en DSH hebben de vordering bestreden. De Rechtbank heeft op 26 februari 1999 de vordering van verweerder ontzegd. Hierop heeft verweerder hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 29 december 1999 het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en eiser heeft veroordeeld tot betaling van ƒ 16.341,35 netto en ƒ 46.070,80 bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juni 1997. Eiser heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld, waarop verweerder heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is behandeld door de Hoge Raad, waarbij de conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, met veroordeling van eiser in de kosten. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 359,48 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Het arrest is gewezen op 18 januari 2002 door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad.