ECLI:NL:HR:2002:AD7328

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/113HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling en wettelijke rente na beslaglegging

In deze zaak heeft verweerder in cassatie, aangeduid als [verweerder], op 12 juni 1997 eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], en DSH Beleggingsmaatschappij gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. Verweerder vorderde betaling van een bedrag van ƒ 25.376,42 netto, vermeerderd met wettelijke rente, en een netto-equivalent van ƒ 31.572,-- bruto. Bij conclusie van repliek heeft verweerder zijn eis vermeerderd naar ƒ 34.947,12 netto en ƒ 51.112,57 bruto. Eiser en DSH hebben de vordering bestreden. De Rechtbank heeft op 26 februari 1999 de vordering van verweerder ontzegd. Hierop heeft verweerder hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 29 december 1999 het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en eiser heeft veroordeeld tot betaling van ƒ 16.341,35 netto en ƒ 46.070,80 bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juni 1997. Eiser heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld, waarop verweerder heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is behandeld door de Hoge Raad, waarbij de conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, met veroordeling van eiser in de kosten. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 359,48 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Het arrest is gewezen op 18 januari 2002 door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

18 januari 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/113HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.M. Hermans,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 12 juni 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en DSH Beleggingsmaatschappij gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd [eiser] en DSH, des dat indien de een betaald heeft de ander zal zijn gekweten, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut te veroordelen tot betaling aan [verweerder] binnen tien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis van de somma van ƒ 25.376,42,-- netto alsmede het netto-equivalent van ƒ 31.572,-- bruto vermeerderd met de wettelijke rente daarover, ingaande de datum van beslaglegging tot aan de datum van algehele voldoening.
Bij conclusie van repliek heeft [verweerder] zijn eis vermeerderd en betaling gevorderd van ƒ 34.947,12,-- netto en het netto equivalent van ƒ 51.112,57,-- bruto.
[Eiser] en DSH hebben de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 26 februari 1999 [verweerder] zijn vordering ontzegd.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 29 december 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende,
het gevorderde tegen DSH afgewezen;
[Eiser] veroordeeld binnen tien dagen na betekening van dit arrest tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te voldoen een bedrag van ƒ 16.341,35 netto alsmede het netto-equivalent van ƒ 46.070,80 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 1997 tot aan de dag der voldoening.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van eiser in de kosten.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 359,48 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 18 januari 2002.