ECLI:NL:HR:2002:AD6624

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/119HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen Gemeente Amsterdam inzake levering gepachte grond

In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [Eiser 1] en [Eiser 2], de Gemeente Amsterdam gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. De eisers vorderden de Gemeente te veroordelen tot medewerking aan de levering van de door hen gepachte grond, primair op basis van een overeenkomst die tot stand was gekomen met de aanvaarding van een aanbod van 7 september 1981, en subsidiair als schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. De Gemeente heeft de vordering bestreden, waarna de Rechtbank op 14 januari 1999 het gevorderde heeft afgewezen. Eisers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 23 december 1999 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd.

Tegen dit arrest hebben eisers cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het beroep geadviseerd. De Hoge Raad heeft op 15 februari 2002 het beroep verworpen en eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

15 februari 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/119HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
t e g e n
DE GEMEENTE AMSTERDAM, zetelende te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.M. Schutte.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploit van 6 april 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en, kort gezegd, gevorderd de Gemeente te veroordelen tot medewerking aan de levering van de door hen gepachte grond, primair ter uitvoering van de overeenkomst die is totstandgekomen met de aanvaarding van het aan alle broers [...] gerichte aanbod van 7 september 1981 en subsidiair als schadevergoeding wegens onrechtmatige daad.
De Gemeente heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 14 januari 1999 het gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 23 december 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 15 februari 2002.