ECLI:NL:PHR:2002:AD6624
Parket bij de Hoge Raad
- mr. De Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vorderingen tot schadevergoeding en nakoming van een overeenkomst in het kader van pacht
In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiser 2], zich verzet tegen de Gemeente Amsterdam, die zich beroept op verjaring van de vorderingen van eisers. De zaak betreft een geschil over de pacht van een stuk grond in Amsterdam, dat in 1967 door eisers in pacht is verkregen van [betrokkene A]. In 1970 heeft eiser tot cassatie sub 1 de pacht overgedragen aan zijn broer, eiser tot cassatie sub 2, maar deze overdracht is nooit gemeld aan de Grondkamer. Na het overlijden van [betrokkene A] hebben de erfgenamen de grond te koop aangeboden aan de Gemeente, die deze heeft gekocht. De Pachtkamer van het Gerechtshof te Arnhem heeft in 1980 geoordeeld dat de Gemeente in strijd heeft gehandeld met het voorkeursrecht van de pachters. In 1997 hebben eisers de Gemeente aangesproken om medewerking te verlenen aan de levering van de grond, maar de Gemeente heeft geweigerd, zich beroepend op verjaring. De Rechtbank en het Hof hebben het beroep op verjaring gehonoreerd, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is en dat eisers niet zelf de verjaring hebben gestuit. In cassatie wordt enkel het oordeel van het Hof over de verjaring bestreden. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het beroep op verjaring niet onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De Hoge Raad wijst erop dat eisers niet hebben aangetoond dat de Gemeente hen op enige wijze heeft doen geloven dat zij hun rechten zouden kunnen behouden, en dat het op eisers zelf had gelegen om hun rechten te bewaken. De conclusie van de Hoge Raad is dat het cassatieberoep wordt verworpen.