ECLI:NL:HR:2002:AB2996
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vermogensbelasting en de procedurele waarborgen bij getuigenverhoor
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin een aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1995 werd gehandhaafd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, die was opgelegd naar een vermogen van f 908.000. Na het indienen van beroep bij het Hof, werd de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad behandelt de argumenten van de belanghebbende, die onder andere aanvoert dat het Hof zich niet heeft gehouden aan de procedurele waarborgen tijdens de zitting van 9 september 1999. De belanghebbende stelt dat hij niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de aard van de zitting, die volgens hem enkel bedoeld was voor het horen van getuigen. De Hoge Raad oordeelt dat de kennisgeving van het Hof voldoende was en dat de belanghebbende niet in zijn belangen is geschaad. De verklaringen van de Inspecteur en zijn bijstand waren niet van invloed op de oordelen van het Hof.
Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag of het Hof artikel 14 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken heeft nageleefd. De Hoge Raad concludeert dat de belanghebbende geen belang heeft bij de klacht dat het Hof geen melding heeft gemaakt van bepaalde vragen die aan hem zijn gesteld, omdat het verzoek om getuigen te horen is ingewilligd. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak benadrukt het belang van procedurele waarborgen in belastingzaken en de rol van de Hoge Raad in het toetsen van eerdere uitspraken van lagere rechters.