ECLI:NL:HR:2001:AD4903

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01410/00 II
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullend arrest van de Hoge Raad inzake mishandeling en eenvoudige belediging

In deze zaak gaat het om een aanvullend arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen op 30 oktober 2001, in het kader van een cassatieprocedure. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 18 augustus 1999 een verdachte had veroordeeld voor mishandeling en eenvoudige belediging. De verdachte, geboren in Turkije in 1972, had zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.S. Knippenberg, die op 2 januari 2001 middelen van cassatie had voorgesteld. Echter, door een administratieve tekortkoming bij de Hoge Raad was deze schriftuur niet tijdig onder de aandacht van de Hoge Raad gekomen, waardoor de voorgestelde middelen niet waren beoordeeld in het eerdere arrest van 10 april 2001. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet een eerlijke behandeling van zijn zaak had gekregen, zoals vereist door artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de ernst van de juridische gevolgen van deze administratieve fout, het noodzakelijk was om de eerdere uitspraak aan te vullen met een beoordeling van de voorgestelde middelen. Het Hof had de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf en de proeftijd verlengd. In de beoordeling van de middelen concludeerde de Hoge Raad dat deze niet tot cassatie konden leiden, en handhaafde zijn eerdere beslissing om het beroep te verwerpen. Het arrest werd uitgesproken door vice-president W.J.M. Davids en de raadsheren F.H. Koster, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.

Uitspraak

30 oktober 2001
Strafkamer
nr. 01410/00 II
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Aanvullend Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 augustus 1999, nummer 21/000272-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 20 oktober 1998 - de verdachte ter zake van 1. "mishandeling" en 2. "eenvoudige belediging" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de proeftijd als vermeld in het vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 29 januari 1998 met een termijn van één jaar verlengd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.S. Knippenberg, advocaat te Enschede, op 2 januari 2001 bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 april 2001 het beroep verworpen. In dat arrest is onder meer overwogen: "Middelen van cassatie zijn door of namens (de verdachte) niet voorgesteld."
De Advocaat-Generaal Machielse heeft zich bij geschrift van 10 juli 2001 op het standpunt gesteld dat er voor de Hoge Raad geen reden is de eerder gewezen uitspraak terug te nemen en de zaak opnieuw te behandelen, en voorts in een bijlage bij dat geschrift als zijn opinie gegeven dat de middelen ongegrond zijn.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Door een verzuim van de administratie van de Hoge Raad is niet vóór het wijzen van het arrest van 10 april 2001 onder de aandacht van de Hoge Raad gekomen dat de hiervoor onder 2 genoemde schriftuur tijdig was ingekomen. Als gevolg daarvan heeft de Hoge Raad bij dat arrest niet de in de schriftuur voorgestelde middelen beoordeeld. Daardoor heeft de verdachte tot dusverre in de cassatieprocedure niet een eerlijke behandeling van zijn zaak gehad, als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. De Hoge Raad is van oordeel dat hij, gelet op de ernst van de juridische gevolgen van deze administratieve tekortkoming en op de omstandigheid dat de Hoge Raad in laatste instantie uitspraak doet, zijn eerder gedane
uitspraak dient aan te vullen met een beoordeling van de voorgestelde middelen en dat hij die uitspraak zonodig moet herstellen. Het onderhavige arrest strekt daartoe.
3.2. De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad handhaaft zijn beslissing van 10 april 2001 dat het beroep wordt verworpen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 oktober 2001.
Mr. B.C. de Savornin Lohman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.