ECLI:NL:HR:2001:AD3569
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- A.G. Pos
- P.J. van Amersfoort
- Rechtspraak.nl
Hoofdverblijf en gezamenlijke huishouding onder de Algemene bijstandswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede (hierna: B en W) tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad had eerder geoordeeld dat belanghebbende en C in de relevante periode geen gezamenlijke huishouding voerden, omdat C zijn hoofdverblijf niet in dezelfde woning had als belanghebbende. C huurde in die periode een appartement elders en voerde daar een eigen huishouding. De Centrale Raad oordeelde dat de feitelijke woonsituatie bepalend is voor het hoofdverblijf, en dat de omstandigheid dat C in vakanties en weekenden bij belanghebbende verbleef, niet voldoende was om te concluderen dat hij daar zijn hoofdverblijf had.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van de Centrale Raad en verwierp de rechtsklacht van B en W, die stelde dat hoofdverblijf daar is waar de kern van het sociale leven ligt. De Hoge Raad oordeelde dat de Centrale Raad de juiste maatstaf had aangelegd, zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3 van de Algemene bijstandswet (Abw). De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde B en W in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de kosten van het geding in cassatie zijn voor rekening van B en W.