ECLI:NL:HR:2001:AB3320
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- A.M.M. Orie
- A.J.A. van Dorst
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van de inleidende dagvaarding door politieambtenaar zonder mandaat van de officier van justitie
In deze zaak gaat het om de nietigheid van een inleidende dagvaarding die is uitgebracht door een politieambtenaar zonder dat daar een specifieke opdracht tot vervolging van de officier van justitie aan ten grondslag heeft gelegen. De verdachte, geboren in 1975, werd gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht op 2 november 1999. De dagvaarding was op 28 juni 1999 aan de verdachte uitgereikt door een politiefunctionaris. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en de zaak terug zou moeten verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor heronderzoek van de geldigheid van de dagvaarding.
De Hoge Raad oordeelde dat de bevoegdheid tot vervolging door de officier van justitie dient te worden uitgeoefend en dat deze bevoegdheid niet aan politieambtenaren kan worden gemandateerd. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat een niet door de officier van justitie ondertekende dagvaarding geldig kan zijn, maar alleen als deze is uitgebracht door een daartoe gemandateerde ambtenaar. In dit geval was de dagvaarding nietig verklaard door het Hof, omdat niet was gebleken dat de beslissing tot vervolging was genomen door de officier van justitie of een door deze gemandateerde parketfunctionaris.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het gebruik van een automatiseringssysteem door een politiefunctionaris niet gelijkgesteld kan worden met het nemen van een vervolgingsbeslissing door de officier van justitie. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de nietigheid van de dagvaarding, waarmee de rechtspositie van de verdachte werd gewaarborgd.