ECLI:NL:HR:2001:AB3320

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03363/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • A.M.M. Orie
  • A.J.A. van Dorst
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de inleidende dagvaarding door politieambtenaar zonder mandaat van de officier van justitie

In deze zaak gaat het om de nietigheid van een inleidende dagvaarding die is uitgebracht door een politieambtenaar zonder dat daar een specifieke opdracht tot vervolging van de officier van justitie aan ten grondslag heeft gelegen. De verdachte, geboren in 1975, werd gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht op 2 november 1999. De dagvaarding was op 28 juni 1999 aan de verdachte uitgereikt door een politiefunctionaris. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en de zaak terug zou moeten verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor heronderzoek van de geldigheid van de dagvaarding.

De Hoge Raad oordeelde dat de bevoegdheid tot vervolging door de officier van justitie dient te worden uitgeoefend en dat deze bevoegdheid niet aan politieambtenaren kan worden gemandateerd. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat een niet door de officier van justitie ondertekende dagvaarding geldig kan zijn, maar alleen als deze is uitgebracht door een daartoe gemandateerde ambtenaar. In dit geval was de dagvaarding nietig verklaard door het Hof, omdat niet was gebleken dat de beslissing tot vervolging was genomen door de officier van justitie of een door deze gemandateerde parketfunctionaris.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het gebruik van een automatiseringssysteem door een politiefunctionaris niet gelijkgesteld kan worden met het nemen van een vervolgingsbeslissing door de officier van justitie. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de nietigheid van de dagvaarding, waarmee de rechtspositie van de verdachte werd gewaarborgd.

Uitspraak

2 oktober 2001
Strafkamer
nr. 03363/00
ACH/EDK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 mei 2000, nummer 22/000126-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 2 november 1999 - de inleidende dagvaarding nietig verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de geldigheid van de inleidende dagvaarding opnieuw zal worden onderzocht en eventueel de zaak op het bestaande hoger beroep verder zal worden berecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel van het Hof dat de inleidende dag-vaarding nietig is.
3.2. Het gaat in deze zaak om een verdachte aan wie is tenlastegelegd het misdrijf van art. 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994, begaan op of omstreeks 28 juni 1999.
3.3.1. Bij de stukken bevindt zich een ambtsedig proces-verbaal van politie van 16 september 1999 dat is opgemaakt door J.A.C. Vermeulen en F.A.L. Meerman, onderscheidenlijk agent en brigadier van politie Zuid-Holland-Zuid, district Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. Dit proces-verbaal houdt onder het hoofd "uitreiken dagvaarding" in:
"Ik, tweede verbalisant, heb op 28 juni 1999, te 22.55 uur aan de verdachte, namens de Officier van Justitie een dagvaarding uitgereikt, met daarin vermeld de dag, datum en tijd waarop de verdachte ter terechtzitting dient te verschijnen".
3.3.2. Een afschrift van de inleidende dagvaarding bevindt zich bij de stukken. Deze vermeldt in de aanhef: "Arrondissementsparket te Dordrecht" en houdt, behalve onder meer de opgave van het tenlastegelegde feit, in
dat de verdachte door de Officier van Justitie wordt gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 2 november 1999. De akte van uitreiking houdt in dat deze dagvaarding op 28 juni 1999 aan de verdachte is uitgereikt door Meerman voornoemd.
3.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Voorts deelt de voorzitter mondeling mede de korte inhoud van het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2000, nr 112.260, inhoudende de nietigheid van de inleidende dagvaarding indien deze is uitgebracht en uitgereikt door een politie-ambtenaar zonder dat daar een specifieke opdracht tot vervolging van de officier van justitie of een daartoe gemandateerde parketfunctionaris aan ten grondslag heeft gelegen.
In casu is de inleidende dagvaarding uitgebracht en uitgereikt door een politie-ambtenaar.
Desgevraagd bevestigt de verdachte dat de inleidende dagvaarding hem d.d. 28 juni 1999 in persoon door een politiefunctionaris te Gorinchem is uitgereikt.
De advocaat-generaal voert het woord en stelt dat voornoemd arrest van de Hoge Raad is gewezen in een hennepzaak. In softdrugszaken speelt het gedoogbeleid een rol in de vervolgingsbeslissing. Afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheid softdrugs dient wél of niet tot vervolging te worden overgegaan. Dit betekent dat per individueel geval een beslissing tot gedogen óf tot vervolgen wordt genomen. In dergelijke gevallen een vervolgingsbeslissing overlaten aan de politie, moest welhaast een reactie bij de Hoge Raad teweeg brengen. De uitspraak kwam derhalve niet onverwacht, aldus de advocaat-generaal.
Bij zaken betreffende rijden onder invloed bestaat géén gedoogbeleid. Er is geen keuzemogelijkheid aanwezig: er volgt altijd een justitiële reactie.
De politie heeft in deze alcoholzaken een permanente opdracht tot vervolging van het openbaar ministerie. De vervolgingsbeslissing wordt in dergelijke zaken niet door een politiefunctionaris genomen, doch enkel administratief uitgevoerd. Zij voert dus enkel bestaand justitiebeleid uit: dóór de politie uit naam van het openbaar ministerie.
De advocaat-generaal refereert aan een arrest van dit Gerechtshof d.d. 01.02.1999, waarin het direct dagvaarden in een alcoholzaak te Rotterdam ter discussie stond. Het Hof oordeelde dat door de politie, in opdracht van het openbaar ministerie de dagvaardingen waren uitgereikt, en verklaarde het openbaar ministerie alsnog ontvankelijk in zijn vervolging.
De advocaat-generaal merkt hierbij op dat de politiebureaus in Rotterdam-Rijnmond middels het ORKA-systeem in directe verbinding staan met het parket van de Officier van Justitie, zodat na gegevensinvoer op het politiebureau, de vervolgingsbeslissing -geautomatiseerd- wordt genomen door het parket. De verbalisant(en) heeft/hebben geen keuze om anders dan de software toelaat de procedure te doorlopen. De betrokken verbalisant neemt dus geen vervolgingsbeslissing. Dat de dagvaarding uit de printer op het politiebureau rolt, doet daaraan, volgens de advocaat-generaal, niets af.
Voorts deelt de advocaat-generaal mede dat in het arrondissement te Rotterdam, ook na voormeld arrest van de Hoge Raad, het direct dagvaarden ongewijzigd voortgang vindt.
Tot slot verwijst de advocaat-generaal naar een arrest van de Hoge Raad d.d. 3 januari 1989, nr. 83457, waarin wordt gesteld dat een niet door de officier van justitie ondertekende dagvaarding geldig is.
Derhalve concludeert de advocaat-generaal dat de inleidende dagvaarding in onderhavige zaak geldig is".
3.5. Het Hof heeft de inleidende dagvaarding nietig verklaard. Het heeft die beslissing als volgt gemotiveerd:
"In hoger beroep is gebleken dat de dagvaarding van de verdachte om op 2 november 1999 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen, is uitgereikt door een politie-ambtenaar, zonder dat daar een specifieke opdracht tot vervolging van de
officier van justitie of een daartoe gemandateerde parketfunctionaris aan ten grondslag heeft gelegen.
Daarom dient die dagvaarding, gelet op het op 1 juni 1999 in werking getreden artikel 126 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie en op het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 14 maart 2000, nr. 112.260, nietig te worden verklaard".
3.6. Bij de beoordeling van het middel moet als uitgangspunt gelden:
(a) dat de bevoegdheid tot vervolging door de officier van justitie dient te worden uitgeoefend;
(b) dat ingevolge art. 126 RO de uitoefening van een of meer bevoegdheden van de officier van justitie slechts kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar voorzover het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.
Daaruit volgt dat de beslissing tot vervolging door de officier van justitie niet aan politieambtenaren kan wor-den gemandateerd (vgl. HR 14 maart 2000, NJ 2000, 423). Daarbij verdient opmerking dat - anders dan de steller van het middel kennelijk meent - het mandaat als hiervoor onder b bedoeld, slechts uitdrukkelijk en schriftelijk door de officier van justitie kan worden verleend. Zoda-nig mandaat kan dus niet worden ontleend aan de in de toelichting op het middel bedoelde
Aanwijzing, waarmee kennelijk is gedoeld op de op 1 juni 1999 in werking getreden Aanwijzing van het college van procureurs-generaal van 4 mei 1999, Stcrt. 116, inzake rijden onder invloed.
3.7. Het Hof heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de beslissing tot vervolging in deze zaak is genomen door de Officier van Justitie dan wel door een door deze gemandateerde parketfunctionaris. Daarin ligt besloten dat het gebruik door de desbetreffende politiefunctionaris van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof bedoelde automatiseringssysteem - ook al zou dit uitvoe-ring geven aan een door de Officier van Justitie gegeven richtlijn - niet kan worden gelijkgesteld met het nemen van een vervolgingsbeslissing in deze zaak door de Officier van Justitie of een door deze gemandateerde parketfunctionaris. Een en ander geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Daarvan uitgaande heeft het Hof de inleidende dagvaarding terecht nietig verklaard.
3.8. Daarbij verdient opmerking dat blijkens de wetsgeschiedenis als vermeld in het onder 3.6 genoemde arrest een specifieke wettelijke grondslag in het leven zal worden geroepen indien mandatering van de vervolgingsbeslissing aan niet bij het parket werkzame personen, zoals politieambtenaren, in de praktijk wenselijk wordt geacht.
3.9. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, A.M.M. Orie, A.J.A. van Dorst en E.J. Numann in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 oktober 2001.