ECLI:NL:HR:2001:AB2904

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00153/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door het Gerechtshof te Amsterdam voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in Suriname en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haarlem', had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Hoge Raad heeft op 2 oktober 2001 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hof de eerdere veroordeling van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 26 november 1999 heeft vernietigd en de verdachte een gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden heeft opgelegd. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, omdat de verdachte niet tijdig een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, aangezien niet is voldaan aan het vereiste van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, en is uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs.

Uitspraak

2 oktober 2001
Strafkamer
nr. 00153/01
SO/EDK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 september 2000, nummer 23/003587-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haarlem" te Haarlem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 26 november 1999 - de verdachte ter zake van "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot twee jaren en zes maanden gevangenisstraf.
2.Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
4.Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 2 oktober 2001.