ECLI:NL:HR:2001:AB2904
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door het Gerechtshof te Amsterdam voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in Suriname en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haarlem', had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Hoge Raad heeft op 2 oktober 2001 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hof de eerdere veroordeling van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 26 november 1999 heeft vernietigd en de verdachte een gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden heeft opgelegd. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, omdat de verdachte niet tijdig een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, aangezien niet is voldaan aan het vereiste van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, en is uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs.