ECLI:NL:HR:2001:AB2783

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/137HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van ouderlijk gezag na ontheffing in het belang van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van een vader die ontheven is van het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kinderen. De vader, aangeduid als verzoeker tot cassatie, was op 17 september 1997 door de Rechtbank te 's-Gravenhage ontheven van het gezag. Op 10 augustus 1999 diende hij een verzoekschrift in bij dezelfde rechtbank om de eerdere beschikking te wijzigen, zodat hij weer in het gezag over zijn kinderen hersteld zou worden. De Rechtbank heeft dit verzoek op 15 maart 2000 afgewezen, waarna de vader hoger beroep aantekende bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof bekrachtigde op 9 augustus 2000 de beschikking van de Rechtbank, wat leidde tot het cassatieberoep van de vader.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vader, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 12 oktober 2001.

Uitspraak

12 oktober 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/137HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.W. Dankelman,
t e g e n
1. DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, DIRECTIE ZUID-WEST, gevestigd te 's-Gravenhage,
2. STICHTING JEUGDZORG DEN HAAG, ZUID-HOLLAND/NOORD, gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 17 september 1997 is verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de vader - ontheven van het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2].
Met een op 10 augustus 1999 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft de vader zich gewend tot die Rechtbank en verzocht voormelde beschikking, waarbij verweerster in cassatie sub 2 - verder te noemen: de Stichting - tot voogdes over de minderjarigen is benoemd, te wijzigen, in die zin dat de Rechtbank zal bepalen dat de vader in het gezag over de minderjarigen zal worden hersteld.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 15 maart 2000 het verzoek van de vader afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 9 augustus 2000 heeft het Hof de bestreden beschikking bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Stichting en verweerder in cassatie sub 1 hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst J.K. Moltmaker strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beant-woording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 oktober 2001.