ECLI:NL:HR:2001:AB0264

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01978/99 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.E. Haak
  • S.P. Bakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van de uitreiking van een aanzegging in cassatie bij afwezigheid van woon- of verblijfplaats in Nederland

In deze zaak gaat het om de geldigheid van de uitreiking van een aanzegging in het kader van een cassatieprocedure. De betrokkene, geboren op Curaçao, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De betrokkene heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, wat complicaties met zich meebrengt voor de uitreiking van gerechtelijke stukken. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de aanzegging niet op geldige wijze heeft plaatsgevonden, omdat deze is verzonden naar een adres in Nederland waar de betrokkene niet meer woont. De aanzegging is niet op de juiste manier betekend, wat betekent dat de betrokkene niet op de hoogte is gesteld van de procedure. De Hoge Raad heeft de zaak van de rol afgevoerd, omdat er geen geldige aanzegging heeft plaatsgevonden. Dit besluit is genomen tijdens de openbare terechtzitting van 27 februari 2001, waarbij de president W.E. Haak en griffier S.P. Bakker aanwezig waren. De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele stappen in het strafrecht, vooral wanneer de betrokkene zich buiten Nederland bevindt.

Uitspraak

27 februari 2001
Strafkamer
nr. 01978/99 P
Hoge Raad der Nederlanden
Rolbeslissing
naar aanleiding van het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen
uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 september 1996,
parketnummer OWV 4-95, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel ten laste van:
[de betrokkene], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen), op [geboortedatum]
1967, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 8 december 1994 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van achttienduizendzeshonderdenvijftig gulden, subsidiair drie maanden hechtenis.
2. Onderzoek naar de geldigheid van de uitreiking van de in art. 435 Sv bedoelde aanzegging
2.1. Op 18 november 1999 is door de betrokkene beroep in cassatie ingesteld tegen de onder 1 vermelde uitspraak. De door de Griffier van het Hof opgemaakte Akte rechtsmiddel houdt in, dat de betrokkene woont “zvw” (zonder vaste woonplaats).
Na ontvangst van de stukken van het geding door de Griffier van de Hoge Raad is door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het bepaalde in art. 435, eerste lid, Sv aan de betrokkene aangezegd dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen onder mededeling dat door of namens de betrokkene een schriftuur met middelen van cassatie bij de Hoge Raad kan worden ingediend binnen een termijn van zestig dagen na betekening van deze aanzegging.
De akte van uitreiking houdt in, dat de postbode deze aanzegging heeft aangeboden aan het adres [a-straat 1] te [plaats A], maar niet heeft uitgereikt, omdat volgens mededeling van degene die zich op dat adres bevond de betrokkene daar niet woont noch verblijft, waarna de aanzegging met de akte is teruggezonden aan het Parket van de Procureur-Generaal.
Na informatie namens de Procureur-Generaal bij de Gemeente [plaats A] is het bericht ingekomen dat de basisadministratie persoonsgegevens van deze gemeente vermeldt dat de betrokkene op 31 mei 1995 is vertrokken naar de Nederlandse Antillen, Curaçao, [..].
Vervolgens is de aanzegging volgens de akte van uitreiking op 23 augustus 2000 namens de Procureur-Generaal uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te ‘s-Gravenhage, omdat van de betrokkene geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Door de Griffier is de aanzegging volgens de akte van uitreiking als gewone brief verzonden “aan het aan ommezijde vermelde adres van geadresseerde”. Tevens houdt de akte van uitreiking een verklaring in van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad dat de gerechtelijke brief op 23 augustus 2000 als gewone brief is verzonden “aan het aan ommezijde vermelde adres van de geadresseerde in het buitenland”. Aan de ommezijde van de aanzegging is als adres van de betrokkene vermeld: [a-straat 1] te [plaats A].
2.2. Ter openbare terechtzitting voor strafzaken van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad (de rolzitting) heeft de Advocaat-Generaal Fokkens geconcludeerd dat de zaak nr. 01978/99 P van de rol zal worden gevoerd en dat de aanzegging zal worden gezonden aan de Procureur-Generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba met het verzoek deze aan de betrokkene te betekenen. De conclusie is aan deze beslissing gehecht.
3. Beoordeling van de geldigheid van de uitreiking van de in art. 435 Sv bedoelde aanzegging
3.1. Het betreft in de onderhavige zaak een betrokkene die beroep in cassatie heeft ingesteld en die niet in Nederland als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, noch in Nederland een woon- of verblijfplaats heeft, maar van wie aannemelijk is dat hij wel elders in het Koninkrijk, namelijk in de
Nederlandse Antillen, een bekende woon- of verblijfplaats heeft.
3.2.1. De uitreiking van een aanzegging geschiedt overeenkomstig het bepaalde in art. 588 Sv. Het eerste lid, aanhef en onder b, van art. 588 Sv heeft, behoudens voor zover het betreft de uitreiking in persoon, uitsluitend betrekking op de uitreiking van een gerechtelijke mededeling welke in Nederland wordt aangeboden.
Uit deze bepaling volgt dat, indien de uitreiking in Nederland niet kan geschieden aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, noch aan enige feitelijke woon- of verblijfplaats van de geadresseerde in
Nederland, de uitreiking kan plaatsvinden aan de Griffier van het gerecht waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend.
3.2.2. Het tweede lid van art. 588 Sv geeft nadere voorschriften voor de uitreiking aan een geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is.
3.3. Art. 588 Sv geeft geen voorschriften voor de uitreiking van gerechtelijke stukken aan een geadresseerde die niet in Nederland, noch in het buitenland, maar die niettemin in het Koninkrijk der Nederlanden, namelijk in een van de twee andere landen van het Koninkrijk, een bekende woon- of verblijfplaats heeft.
3.4. Bij ontbreken van enige regeling in het Wetboek van Strafvordering of in een wettelijke regeling ter voorziening in kwesties van interregionaal strafrecht (of interregionale strafvordering) binnen het Koninkrijk der Nederlanden, welke materie ingevolge art. 38, derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden bij rijkswet behoort te worden geregeld, kan in deze leemte het beste worden voorzien door overeenkomstige toepassing van het tweede lid van art. 588 Sv. Dat betekent dat in gevallen als deze de uitreiking aan een geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in een van de andere landen van het Koninkrijk bekend is, kan geschieden door rechtstreekse toezending van de mededeling door het parket van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, dan wel door tussenkomst van de bevoegde autoriteit in het desbetreffende andere land in het Koninkrijk. In het laatstbedoelde geval geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken, indien de bevoegde autoriteit of instantie in het desbetreffende land van het Koninkrijk bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt.
3.5. Uit het vorenweergegevene in 2.1 kan niet anders volgen dan dat de aanzegging niet op geldige wijze heeft plaatsgevonden, aangezien de aanzegging niet is verzonden op de wijze als is weergegeven in 3.4, maar is verstuurd naar een adres in Nederland waar de betrokkene volgens ingekomen informatie niet (meer) woont. Nu ook niet op andere wijze kan worden vastgesteld dat de betrokkene heeft kennisgenomen van deze aanzegging, zal de onderhavige zaak van de rol worden gevoerd.
4. Beslissing
De Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van strafzaken stelt vast dat de aanzegging in de zaak nr. 01978/99 P niet op geldige wijze heeft plaatsgevonden, zodat deze zaak heden niet in behandeling kan worden genomen en van de rol wordt afgevoerd.
Aldus beslist door de president W.E. Haak, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2001.