ECLI:NL:HR:2000:AA8849
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- D.H. Beukenhorst
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aftrekbaarheid van studiekosten voor uitwonende studenten in relatie tot de basisbeurs
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 van de belanghebbende, die als uitwonende student een basisbeurs ontving. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 8.039,--, maar het Hof heeft deze aanslag vernietigd en bepaald dat het belastbaar inkomen ƒ 4.439,-- moest zijn. De Staatssecretaris van Financiën was het niet eens met deze uitspraak en heeft cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 6 december 2000 de kwestie van de aftrekbaarheid van studiekosten voor uitwonende studenten behandeld. De belanghebbende betoogde dat de studiekosten niet verminderd moesten worden met het bedrag van de basisbeurs voor uitwonende studenten, maar met het lagere bedrag voor thuiswonende studenten. De Hoge Raad oordeelde dat de ongelijke behandeling van uitwonende en thuiswonende studenten in de belastingwetgeving een schending van het verbod op discriminatie inhoudt, zoals neergelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. De Hoge Raad concludeerde dat de wetgever in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de uitvoerbaarheid van de wetgeving een objectieve en redelijke rechtvaardiging biedt voor de ongelijke behandeling van studenten. De zaak werd zelf afgedaan door de Hoge Raad, die geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.