ECLI:NL:HR:2000:AA7155
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- A.G. Pos
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de Gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juli 2000 uitspraak gedaan over het cassatieberoep van de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de Gemeente Rotterdam. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 november 1998, die betrekking had op een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 1992 opgelegd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, omdat de Directeur niet bevoegd was om het beroep in te stellen. Volgens artikel 19 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken in samenhang met artikel 248 van de Gemeentewet, was het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam de aangewezen instantie om het beroep in te stellen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen herstelbaar verzuim was, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
Daarnaast heeft de Hoge Raad beslist over de proceskosten. De Directeur is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op de helft van f 2.130,--, wat neerkomt op f 1.065,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemeente Rotterdam is aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Deze beslissing is genomen op basis van de inhoud van het procesdossier en de redelijkheid van de gemaakte kosten.
Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en is vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, samen met de raadsheren A.G. Pos en C.B. Bavinck.