ECLI:NL:HR:2000:AA7155

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34948
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • A.G. Pos
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de Gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juli 2000 uitspraak gedaan over het cassatieberoep van de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de Gemeente Rotterdam. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 november 1998, die betrekking had op een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 1992 opgelegd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, omdat de Directeur niet bevoegd was om het beroep in te stellen. Volgens artikel 19 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken in samenhang met artikel 248 van de Gemeentewet, was het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam de aangewezen instantie om het beroep in te stellen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen herstelbaar verzuim was, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Daarnaast heeft de Hoge Raad beslist over de proceskosten. De Directeur is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op de helft van f 2.130,--, wat neerkomt op f 1.065,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemeente Rotterdam is aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Deze beslissing is genomen op basis van de inhoud van het procesdossier en de redelijkheid van de gemaakte kosten.

Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en is vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, samen met de raadsheren A.G. Pos en C.B. Bavinck.

Uitspraak

Nr. 34948
25 juli 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de Gemeente Rotterdam tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 25 november 1998 betreffende de aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de onroerendezaak-belastingen van de gemeente Rotterdam.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
De Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de Gemeente Rotterdam (hierna: de Directeur) heeft beroep in cassatie ingesteld, hoewel daartoe op grond van artikel 19 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken juncto artikel 248 van de Gemeentewet het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aangewezen is. Nu te dezen niet sprake is van een voor herstel vatbaar verzuim, zal de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaren.
2. Proceskosten
De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna vermeld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Directeur in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van f 2.130,--, derhalve f 1.065,--, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden
Dit arrest is op 25 juli 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos, en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.