ECLI:NL:HR:2000:AA7105
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- C.H.M. Jansen
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Faillissement van Jerusalem Bakery B.V. en de rol van de Belgische deurwaarder
In deze zaak gaat het om een verzoek tot faillietverklaring van de vennootschap onder firma Jerusalem Bakery B.V. i.o. V.O.F. en haar vennoten, ingediend door de stichtingen die als verweersters in cassatie optreden. Het verzoekschrift werd op 6 november 1998 ingediend bij de Rechtbank te Amsterdam. De Rechtbank verklaarde op 28 september 1999 de vennootschap en de vennoten, waaronder de verzoeker tot cassatie, in staat van faillissement. Dit vonnis werd op 17 december 1999 door een Belgische deurwaarder aan de verzoeker betekend.
De verzoeker, die in België woont, kwam op 24 december 1999 met een verzoekschrift in verzet tegen het vonnis van de Rechtbank. Hij vroeg de Rechtbank om het vonnis te vernietigen en zichzelf onbevoegd te verklaren. De Rechtbank verklaarde de verzoeker op 14 januari 2000 niet-ontvankelijk in zijn verzet. Hierop ging de verzoeker in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 7 maart 2000 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigde.
Tegen dit arrest heeft de verzoeker cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal Strikwerda concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en deze verworpen op de gronden zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad heeft op 15 september 2000 het beroep verworpen, waarbij de uitspraak werd gedaan door vice-president F.H.J. Mijnssen en de raadsheren W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, A. Hammerstein en P.C. Kop.