ECLI:NL:HR:2000:AA7011

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35661
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep in cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over verkrijgingsprijs aandelen D B.V.

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 september 1999. De zaak betreft de verkrijgingsprijs van aandelen in D B.V., vastgesteld door de Inspecteur op f 7.416.917,-- bij beschikking van 2 oktober 1997. Deze beschikking werd door de Inspecteur gehandhaafd na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende op 1 januari 1997 3.106 van de 10.020 aandelen in D B.V. bezat. Op 11 juli 1997 verkocht hij 1.904 aandelen voor f 4.655.489,--. De kern van het geschil was de waarde in het economische verkeer van de aandelen per 1 januari 1997. Het Hof oordeelde dat de vastgestelde waarde van f 7.416.917,-- niet te laag was en dat dit oordeel niet getuigde van een onjuiste opvatting van het begrip waarde in het economische verkeer.

De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie falen, omdat het oordeel van het Hof verweven is met feitelijke waarderingen die in cassatie niet op hun juistheid kunnen worden getoetst. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond. Dit arrest is op 6 september 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de overige raadsheren, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 35661
6 september 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 september 1999 betreffende na te melden beschikking op de voet van artikel 20i, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Bij beschikking van 2 oktober 1997 heeft de Inspecteur de verkrijgingsprijs van aandelen welke tot een aanmerkelijk belang behoren vastgesteld op f 7.416.917,--. Deze beschikking is op het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende hield op 1 januari 1997 3.106 van de in totaal 10.020 aandelen in D B.V.
Op 11 juli 1997 heeft belanghebbende 1.904 aandelen verkocht en geleverd voor een prijs van f 4.655.489,--.
3.2. Voor het Hof was de waarde in het economische verkeer van de door belanghebbende gehouden aandelen D B.V. per 1 januari 1997 in geschil.
3.3. Het oordeel van het Hof dat de in de bestreden beschikking vastgestelde waarde van f 7.416.917,-- niet te laag is vastgesteld, geeft geen blijk van een onjuiste opvatting van het begrip waarde in het economische verkeer en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. De middelen falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is op 6 september 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.