ECLI:NL:HR:2000:AA6531
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- O. de Savornin Lohman
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juli 2000 uitspraak gedaan over een verzoek tot cassatie van een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De Officier van Justitie had op 28 maart 2000 een vordering ingediend voor een voorlopige machtiging tot opname van de verzoekster in een psychiatrisch ziekenhuis. De Rechtbank verleende deze machtiging op 13 april 2000, na het horen van de verzoekster en de behandelend psychiater. De verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. G.E.M. Later, heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de conclusie van Advocaat-Generaal Langemeijer gevolgd, die tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing naar de Rechtbank te Amsterdam strekte. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom de vordering van de Officier van Justitie was toegewezen, zonder aandacht te besteden aan het verzoek van de advocaat van de verzoekster om een contra-expertise. Dit gebrek in de motivering leidde tot de conclusie dat de beschikking van de Rechtbank vernietigd moest worden.
De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar de Rechtbank, zodat deze opnieuw kan onderzoeken of aan de vereisten voor het verlenen van de gevraagde machtiging is voldaan. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de Rechtbank bij het toekennen van dergelijke machtigingen, vooral in situaties die de vrijheid van een individu aangaan.