ECLI:NL:HR:2000:AA6318
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over landbouwvrijstelling bij verkoop landbouwgrond
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De belanghebbende, die samen met zijn zonen een maatschap vormde voor de exploitatie van een landbouwonderneming, had een perceel cultuurgrond verkocht aan C, een landbouwer en veehandelaar, voor een bedrag van ƒ 285.000,--. Na bezwaar tegen de aanslag, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 80.394,--, bevestigde het Hof de uitspraak van de Inspecteur.
De kern van het geschil in cassatie was of de landbouwvrijstelling, zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, van toepassing was op het gerealiseerde verschil tussen de verkoopopbrengst en de waarde in het economische verkeer van de grond. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende zich bewust was van de kans dat de grond binnenkort buiten de landbouwsfeer zou worden aangewend, en dat de verkoop aan C geen ander doel diende dan om de landbouwvrijstelling te verkrijgen. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende feiten, waaronder de nabijheid van het verkochte perceel aan het kampeerbedrijf van de dochter van C en eerdere transacties van C.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk was, en dat de klachten van belanghebbende in cassatie niet konden slagen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 28 juni 2000 vastgesteld en openbaar uitgesproken.