ECLI:NL:HR:2000:AA6120
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A.E. de Moor
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en aftrekbaarheid van voorbelasting
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, een institutionele belegger, is opgelegd over het tijdvak van 1 december 1991 tot en met 31 december 1992. De aanslag werd aanvankelijk opgelegd zonder verhoging, maar na bezwaar werd deze verminderd tot een bedrag van f 117.757,--. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad beoordeelt de zaak aan de hand van de feiten die in cassatie als vaststaand worden aangenomen. Belanghebbende had een koop-aannemingsovereenkomst gesloten voor de realisatie van een vastgoedcomplex, dat zowel belaste als vrijgestelde prestaties omvatte. De discussie betreft de aftrekbaarheid van voorbelasting en de wijze waarop deze moet worden berekend. De Inspecteur stelde dat de niet voor aftrek in aanmerking komende belasting naar rato van het aantal kubieke meters van de woningen ten opzichte van het gehele complex moest worden berekend.
Het Hof oordeelde dat het werkelijke gebruik van het complex adequaat kan worden bepaald aan de hand van de verhuurde oppervlakten. Het Hof verwierp het standpunt van belanghebbende dat de kostprijs van de woningen, zoals deze was vastgesteld in de koop-aannemingsovereenkomst, als basis voor de aftrek moest dienen. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat de toerekening op basis van het werkelijke gebruik correct is.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is vastgesteld door de vice-president en vier raadsheren, en is op 7 juni 2000 in het openbaar uitgesproken.