ECLI:NL:HR:2000:AA5679

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35189
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • D.H. Beukenhorst
  • L. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 8 februari 1999. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993, waarbij aan belanghebbende een aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 400.000,--. Na bezwaar is deze aanslag door de Inspecteur verminderd tot een belastbaar inkomen van f 440.520,--, waarvan een deel belast is naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Belanghebbende is in beroep gegaan bij het Hof, dat de aanslag verder heeft verminderd tot een belastbaar inkomen van f 299.193,--, met een bedrag van f 200.678,-- belast naar het bijzondere tarief.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van belanghebbende verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

Nr. 35189
3 mei 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 8 februari 1999 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 400.000,--. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 440.520,--, waarvan een bedrag van f 300.678,-- belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 299.193,--, waarvan een bedrag van f 200.678,-- belast naar het bijzondere tarief van vermeld artikel. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 3 mei 2000 vastgesteld door de vice president E. Korthals Altes als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en L. Monné, in tegenwoordig-heid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.