ECLI:NL:HR:2000:AA5543
Hoge Raad
- Cassatie
- Korthals Altes
- Zuurmond
- Pos
- Rechtspraak.nl
Discriminatie van niet-werkenden in belastingwetgeving en de rechtvaardiging van ongelijke behandeling
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X, wonende in Canada, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 11 december 1998. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995, waarbij de Inspecteur een belastbaar inkomen van f 44.435,-- had vastgesteld. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, die onder andere stellen dat het hoge arbeidskostenforfait voor werkenden in vergelijking met het lage forfait voor niet-werkenden, alsook de vrijstelling voor rente uit spaarloonregelingen, discriminatie van niet-werkenden oplevert. De Hoge Raad overweegt dat deze klachten een beroep doen op de onverenigbaarheid van de wettelijke regelingen met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in verbinding met artikel 1 van Protocol 1.
De Hoge Raad concludeert dat het verschil in behandeling tussen werkenden en niet-werkenden gerechtvaardigd is, omdat het arbeidskostenforfait is ontworpen om de werkelijke arbeidskosten van belastingplichtigen te benaderen. Dit verschil is gebaseerd op het uitgangspunt dat niet-werkenden geen kosten maken voor het verwerven van arbeidsinkomsten. De wetgever heeft bovendien een prikkel willen creëren voor niet-actieven om de arbeidsmarkt te betreden door werkenden een voordeel te geven.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van belanghebbende, omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 19 april 2000 vastgesteld en openbaar uitgesproken door de vice-president Korthals Altes, samen met de raadsheren Zuurmond en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase.