ECLI:NL:HR:2000:AA5263
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Roelvink
- A. Neleman
- J. Jansen
- M. van der Putt-Lauwers
- A. de Savornin Lohman
- H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van verzoekers tegen de Gemeente 's-Gravenhage inzake terugvordering van kosten van bijstand
In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], beroep in cassatie ingesteld tegen de Gemeente 's-Gravenhage. De Gemeente had eerder een verzoekschrift ingediend bij de Kantonrechter te 's-Gravenhage om een bedrag van ƒ 14.228,93 terug te vorderen van verzoekers, alsook om maandelijkse betalingen van ƒ 130,-- van [verzoeker 1] en ƒ 350,-- van [verzoeker 2] te kunnen invorderen. De Kantonrechter heeft op 7 december 1995 de verzoeken van de Gemeente toegewezen, waarna verzoekers in hoger beroep gingen bij de Rechtbank te 's-Gravenhage. De Rechtbank heeft in een eindbeschikking op 8 maart 1999 de beschikking van de Kantonrechter bekrachtigd.
Verzoekers hebben vervolgens cassatie ingesteld tegen deze eindbeschikking. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De advocaat-generaal Strikwerda heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het cassatierekest op 20 mei 1999 ter griffie van de Hoge Raad is ingekomen, terwijl verzoekers 7 mei 1999 als datum van indiening wilden beschouwen. De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheden die verzoekers aanvoeren niet voldoende zijn om een uitzondering te maken op de regel dat indiening op een verkeerd adres op eigen risico is. De centrale balie van het Paleis van Justitie te 's-Gravenhage kan niet worden gezien als een bevoegde instantie voor de indiening van het cassatierekest.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten om verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in hun cassatieberoep, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven.