ECLI:NL:HR:2000:AA5037
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Davids
- J. Koster
- B. Balkema
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en wonende te [woonplaats], heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de verdachte niet is gewezen op zijn recht op een tegenonderzoek na de uitslag van de ademanalyse. De verdediging stelde dat dit recht niet is meegedeeld door de opsporingsambtenaren, wat zou leiden tot een niet-rechmatige ademanalyse en een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Hof heeft deze stellingen verworpen, omdat er geen bewijs is dat de verdachte de uitslag van de ademanalyse heeft betwist.
De Hoge Raad bevestigt dat de wettelijke regels niet vereisen dat de politie de verdachte wijst op zijn recht op een tegenonderzoek. Dit recht is niet expliciet voorgeschreven en de eerlijke procesvoering, zoals gegarandeerd door het EVRM, vereist niet dat de verdachte altijd op zijn verweerrechten wordt gewezen. De Hoge Raad concludeert dat het Hof geen verkeerde rechtsopvatting heeft gehanteerd en dat het middel faalt.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep, omdat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van het Hof blijft daarmee in stand, en de verdachte blijft veroordeeld tot een geldboete van vijftienhonderd gulden, subsidiair dertig dagen hechtenis, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.