ECLI:NL:HR:1999:AA4205

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33423
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • P. Pos
  • M. Beukenhorst
  • A. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep in cassatie inzake waterschapslasten

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De belanghebbende had voor het jaar 1992 twee aanslagen waterschapslasten opgelegd gekregen, ter hoogte van f 51,04 en f 152,77. Na bezwaar tegen deze aanslagen, heeft het Hoofd van de afdeling financiën van het waterschap de aanslagen gehandhaafd. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van het Hoofd heeft bevestigd. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.

De Advocaat-Generaal Moltmaker heeft in zijn conclusie op 3 februari 1999 geadviseerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, de uitspraak op het bezwaarschrift en de opgelegde aanslagen. Echter, de Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De Griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zoals voorgeschreven in artikel 5, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De belanghebbende heeft verzuimd het verschuldigde bedrag binnen de gestelde termijn van acht weken te betalen.

Als gevolg van deze niet-betaling heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, conform artikel 5, lid 5, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding. De beslissing van de Hoge Raad is op 15 december 1999 openbaar uitgesproken, waarbij de zaak is behandeld in raadkamer en het arrest is vastgesteld door de vice-president en de raadsheren.

Uitspraak

Nr. 33423
15 december 1999
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 april 1997 betreffende na te melden hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslagen in de waterschapslasten van het waterschap Oost-Veluwe.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1992 twee aanslagen waterschapslasten opgelegd ten bedrage van f 51,04 onderscheidenlijk f 152,77. Na bezwaar van belanghebbende zijn die aanslagen bij uitspraak van het Hoofd van de afdeling financiën van het waterschap (hierna: het Hoofd) gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van het Hoofd bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De Advocaat-Generaal Moltmaker heeft op 3 februari 1999 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, van de uitspraak op het bezwaarschrift en van de opgelegde aanslagen.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief, waarvan een ontvangstbevestiging is binnengekomen, gewezen op de verschuldigdheid van het ingevolge artikel 5, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken geheven griffierecht en heeft hem in de gelegenheid gesteld het te dezen verschuldigde bedrag te betalen binnen de in lid 5 van artikel 5 voorziene termijn van acht weken. Belanghebbende is evenwel in gebreke gebleven het verschuldigde bedrag te betalen. Het beroep is mitsdien ingevolge artikel 5, lid 5, niet ontvankelijk.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep in cassatie.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier De Bruin, in raadkamer van 15 december 1999 en in het openbaar uitgesproken.