ECLI:NL:HR:1999:AA3842
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Mijnssen
- H. Herrmann
- M. van der Putt-Lauwers
- A. de Savornin Lohman
- J. Kop
- H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de beschikking van het Gerechtshof inzake kinderalimentatie en draagkracht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de vader, die in Zwitserland verblijft. De vader had eerder bij de Rechtbank te Amsterdam verzocht om wijziging van de alimentatiebijdrage voor zijn dochter, geboren op 29 december 1981. De Rechtbank had op 16 november 1994 de alimentatie vastgesteld op ƒ 499,41 per maand voor het tijdvak van 29 december 1981 tot en met 28 december 1993 en op ƒ 659,49 per maand voor het tijdvak vanaf 29 december 1993. De vader had in een eerdere procedure geen verweer gevoerd en was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep wegens overschrijding van de appeltermijn.
De vader verzocht in zijn cassatie om de alimentatiebijdrage te verlagen naar nihil voor de periode van 4 augustus 1989 tot 1 januari 1993 en naar ƒ 400,-- per maand voor de periode van 1 januari 1993 tot 1 februari 1995. De moeder, die de alimentatie had bestreden, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de Rechtbank, en het Gerechtshof te Amsterdam had op 5 november 1998 de beschikking van de Rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader afgewezen.
De Hoge Raad oordeelde dat de vader onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om de alimentatie te betalen, en dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de vader niet voldoende draagkracht had. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de verzoeker in wijzigingsprocedures en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims van onvoldoende draagkracht.