Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van A.J. van der Kooy te Pijnacker tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 maart 1996 betreffende aan hem door de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane district Hoofddorp op 20 juli 1993 onder nummer D 567 60-009-1993 gedane uitnodiging tot betaling van omzetbelasting.
1. Loop van het geding Voor een overzicht van de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in het geding gewezen arrest van 7 mei 1997, BNB 1997/266, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële uitspraak te doen over de in dat arrest geformuleerde vraag. Bij arrest van 28 januari 1999 heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag voor recht verklaard: "Het binnenbrengen in een lidstaat van een goed van herkomst uit de Nederlandse Antillen, moet worden aangemerkt als binnenkomen in de Gemeenschap voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/680/EEG van de Raad van 16 december 1991 tot aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging, met het oog op de afschaffing van de fiscale grenzen, van richtlijn 77/388."
2. Nadere beoordeling van de middelen van cassatie Gezien de hiervóór in 1 weergegeven verklaring voor recht van het Hof van Justitie dient het binnenbrengen van het onderwerpelijke schip, van herkomst uit het vrije verkeer van de Nederlandse Antillen, aangemerkt te worden als invoer in de zin van artikel 18, lid 1, onder a, van de Wet op de omzetbelasting 1968, welke bepaling strekt tot uitvoering van artikel 7, lid 1, onder a, van de Zesde Richtlijn. Hieruit volgt dat de middelen, ook voorzover zij in het arrest van 7 mei 1997 nog niet zijn beoordeeld, niet tot cassatie kunnen leiden.
3. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 9 juni 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren De Moor, Van Brunschot, Van Vliet en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier P.Jansen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
uitspraak geanonimiseerd:
Nr. 32.167
9 juni 1999
BB
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 maart 1996 betreffende aan hem door de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane district P op 20 juli 1993 gedane uitnodiging tot betaling van omzetbelasting.
1. Loop van het geding Voor een overzicht van de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in het geding gewezen arrest van 7 mei 1997, BNB 1997/266, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële uitspraak te doen over de in dat arrest geformuleerde vraag. Bij arrest van 28 januari 1999 heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag voor recht verklaard: "Het binnenbrengen in een lidstaat van een goed van herkomst uit de Nederlandse Antillen, moet worden aangemerkt als binnenkomen in de Gemeenschap voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/680/EEG van de Raad van 16 december 1991 tot aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging, met het oog op de afschaffing van de fiscale grenzen, van richtlijn 77/388."
2. Nadere beoordeling van de middelen van cassatie <Nr. 32.167 - ? - > Gezien de hiervóór in 1 weergegeven verklaring voor recht van het Hof van Justitie dient het binnenbrengen van het onderwerpelijke schip, van herkomst uit het vrije verkeer van de Nederlandse Antillen, aangemerkt te worden als invoer in de zin van artikel 18, lid 1, onder a, van de Wet op de omzetbelasting 1968, welke bepaling strekt tot uitvoering van artikel 7, lid 1, onder a, van de Zesde Richtlijn. Hieruit volgt dat de middelen, ook voorzover zij in het arrest van 7 mei 1997 nog niet zijn beoordeeld, niet tot cassatie kunnen leiden.
3. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 9 juni 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren De Moor, Van Brunschot, Van Vliet en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier P.Jansen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.