ECLI:NL:HR:1999:AA2730

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34534
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Pos
  • W. Beukenhorst
  • M. Monné
  • K. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake naheffingsaanslag overdrachtsbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 15 mei 1998 werd gedaan. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting die aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. is opgelegd. De naheffingsaanslag bedroeg f 9.000,-- en werd opgelegd naar aanleiding van de verkrijging van een onroerende zaak. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Gerechtshof heeft deze uitspraak vernietigd.

De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld. In de procedure is vastgesteld dat op 15 augustus 1994 een onroerende zaak is verkocht en geleverd aan belanghebbende, waarbij een tegenprestatie van f 379.000,-- is overeengekomen. De saneringsverplichtingen die door belanghebbende zijn overgenomen, hebben een negatieve waarde van f 529.000,--. Het Hof heeft geoordeeld dat de tegenprestatie in de zin van de Wet op belastingen van rechtsverkeer moet worden vastgesteld op f 150.000,--, rekening houdend met de overname van de saneringsverplichtingen.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd dat de waarde van de tegenprestatie per saldo f 150.000,-- bedraagt, en dat dit de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 mei 1998 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is terzake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van f 9.000,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Blijkens notariële akte van 15 augustus 1994 is aan belanghebbende een onroerende zaak verkocht en geleverd. De akte houdt voorts in:
"TEGENPRESTATIE EN KWIJTING. Partijen zijn voorts overeengekomen dat A B.V. terzake van deze leveringsovereenkomst aan X B.V. voldoet een bedrag ad (...) f 379.000,-- (...), exclusief omzetbelasting, waartegenover X B.V. van A B.V. overneemt haar saneringsverplichtingen ten aanzien van het registergoed (...)".
De hier vermelde saneringsverplichtingen zijn in de akte vervolgens nader omschreven zoals het Hof in onderdeel 2.2 van zijn uitspraak heeft vastgesteld. Tussen partijen staat vast dat de (negatieve) waarde van die saneringsverplichtingen moet worden gesteld op
f 529.000,--. 3.2. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat onder tegenprestatie in de zin van artikel 9, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) moet worden verstaan hetgeen bij de aan de overdracht ten grondslag liggende obligatoire overeenkomst door degene die overdraagt als vergoeding voor die overdracht van de verkrijger is bedongen of, met andere woorden, hetgeen door de verkrijger krachtens die obligatoire overeenkomst voor de prestatie van zijn wederpartij - de overdracht - is verschuldigd. 3.3. De door het Hof vastgestelde feiten en de stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de prestatie waartoe belanghebbende zich ter verkrijging van de zaak heeft verbonden bij de aan de overdracht ten grondslag liggende obligatoire overeen- komst, is de overname van de saneringsverplichtingen, met dien verstande dat zij in verband daarmede van A B.V. nog een toebetaling heeft ontvangen van f 379.000,--. Aangezien de (negatieve) waarde van de door haar overgenomen saneringsverplichtingen naar vaststaat f 529.000,-- bedraagt, beloopt de waarde van haar tegenprestatie derhalve per saldo f 150.000,--. Voor de overdrachtsbelasting bedraagt de maatstaf van heffing derhalve ingevolge artikel 9, lid 1, van de Wet f 150.000,--. Daaraan doet niet af dat de waarde van de onroerende zaak op het moment van overdracht wellicht lager was, noch dat bij het bepalen van de tegenprestatie de partijen bij de overeenkomst wellicht rekening hebben gehouden met een toekomstige waardestijging van de zaak als gevolg van de uit te voeren sanering. Het middel slaagt. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en - bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Dit arrest is op 21 april 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Pos, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.