ECLI:NL:HR:1999:AA2711

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34338
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • P. Pos
  • A. Beukenhorst
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die betrekking heeft op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De belanghebbende, X, had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van f 127.205,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van f 116.545,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende tot 1 januari 1994 een woning om niet ter beschikking heeft gesteld aan zijn moeder. In december 1993 heeft belanghebbende onderhoudswerkzaamheden aan de woning laten verrichten, waarvoor hij op 1 januari 1994 een huurovereenkomst met zijn moeder heeft gesloten. De kosten van de onderhoudswerkzaamheden, ter hoogte van f 18.226,35, zijn door belanghebbende in januari 1994 betaald.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhoudskosten zijn gemaakt in verband met de toekomstige verhuur van de woning, en dat deze kosten in beginsel aftrekbaar zijn. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de kosten zijn gemaakt nadat de bestemming tot verhuur was komen vast te staan. De Hoge Raad verwierp het beroep van de Staatssecretaris van Financiën en oordeelde dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad werd op 10 maart 1999 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 27 maart 1998 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 127.205,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 116.545,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft tot 1 januari 1994 een woning om niet ter beschikking gesteld aan zijn moeder. In december 1993 heeft belanghebbende onderhoudswerk- zaamheden aan de woning laten verrichten. Voorafgaande aan de werkzaamheden, op 1 december 1993, hebben belanghebbende en zijn moeder een huurovereenkomst gesloten, welke op 1 januari 1994 is ingegaan. Belanghebbende heeft het voor de werkzaamheden in rekening gebrachte bedrag van f 18.226,35 in januari 1994 betaald. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de hiervoor onder 3.1 genoemde onderhoudskosten zijn gemaakt in verband met de toekomstige verhuur van de woning en dat de kosten derhalve in beginsel in aftrek kunnen worden gebracht. Het Hof heeft hiermede tot uitdrukking gebracht dat de kosten zijn gemaakt nadat de bestemming tot verhuur was komen vast te staan, en heeft die omstandigheid terecht beslissend geacht voor de aftrekbaarheid van die kosten (Hoge Raad 11 december 1996, nr. 31458, BNB 1997/49). Middel I faalt derhalve. 3.3. 's Hofs oordeel dat de kosten zijn gemaakt in verband met de toekomstige verhuur van de woning is geenszins onverenigbaar met belanghebbendes standpunt dat tot verhuur is overgegaan om aftrek van de onderhoudskosten mogelijk te maken. Van onbegrijpelijkheid van dit oordeel is dan ook geen sprake. Ook middel II faalt.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 10 maart 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fehmers, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van f 340,--. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van f 150,--, dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen f 190,--.