ECLI:NL:HR:1999:AA2688

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34535
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • M. Beukenhorst
  • A. Monné
  • J. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 1999 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 mei 1998. De zaak betreft de aan belanghebbende, aangeduid als X, opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van f 236.911,--. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot f 209.071,--.

De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep werd betoogd dat de term 'meer dan bijkomstig' in artikel 27, lid 10, van de Wet op de loonbelasting 1964 zowel een relatief als een absoluut criterium inhoudt. De Hoge Raad heeft dit betoog verworpen, oordelend dat de term 'bijkomstig' in de context van de wet een relatieve betekenis heeft en dat de wetshistorie geen aanleiding geeft om een absoluut criterium te lezen in deze term.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een recht geheven van f 340,-- ter zake van het cassatieberoep. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Boorsma.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 mei 1998 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomsten- belasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 236.911,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 209.071,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel Het middel betoogt dat de term 'meer dan bijkomstig' in artikel 27, lid 10, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1994, hierna: de Wet) naast een relatief criterium tevens een absoluut criterium inhoudt. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard, omdat de term 'bijkomstig' in de vermelde bepaling, zoals het Hof terecht heeft overwogen, betrekking heeft op een gedeelte van het loon, zodat aan deze term in zijn context een relatieve betekenis toekomt, en omdat de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 27, lid 10, van de Wet geen aanleiding geeft in deze term tevens een absoluut criterium te lezen. Het middel faalt.
4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het beroep in cassatie.
5. Beslissing De Hoge Raad: - verwerpt het beroep en - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het beroep in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 3 maart 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 340,--.