Uitspraak
[woonplaats].
24 juni 1997.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 1997 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, eigenaar van een wapenhandel, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het overdragen van volautomatische wapens aan leden van een schietvereniging. Het Hof had eerder de verdachte veroordeeld tot een geldboete van vijftienhonderd gulden, subsidiair dertig dagen hechtenis, na een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Utrecht. De verdachte stelde dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de strafvervolging, maar het Hof oordeelde dat het betoog van de raadsman niet als een uitdrukkelijk verweer was opgevat. De Hoge Raad bevestigde deze beslissing en oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de vertegenwoordiger van de wapenhandel de wapens had overgedragen aan andere leden van de schietvereniging. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring naar de eisen van de wet met redenen was omkleed en verwierp het cassatieberoep. De zaak benadrukt de uitleg van het begrip 'overdragen' in de Wet wapens en munitie, waarbij het gaat om het tijdelijk overdragen van feitelijke macht over een wapen.