ECLI:NL:HR:1997:AA2115

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31946
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • M. Zuurmond
  • P. Pos
  • A. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verontreinigingsheffing en de definitie van oppervlaktewater

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van het Hoofd van het taakveld Financiële Zaken van het Heemraadschap Fleverwaard tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een aanslag in de verontreinigingsheffing voor het jaar 1992, opgelegd aan de besloten vennootschap X B.V. De aanslag was berekend naar 617 vervuilingseenheden, maar na bezwaar door de belanghebbende heeft de Secretaris van het Heemraadschap de aanslag gehandhaafd. Het Hof heeft de aanslag vervolgens verminderd tot 44 vervuilingseenheden.

De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep en beoordeelt de vraag of de afgedamde sloot, waar het verontreinigde afvalwater werd geloosd, kan worden aangemerkt als oppervlaktewater in de zin van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Het Hof had geoordeeld dat de sloot niet als oppervlaktewater kon worden beschouwd, omdat deze in 1992 niet in verbinding stond met ander oppervlaktewater en er geen ecosysteem meer aanwezig was. De Hoge Raad oordeelt echter dat een sloot van deze omvang, die doorgaans water bevat, wel degelijk als oppervlaktewater moet worden aangemerkt, ongeacht de aanwezigheid van een ecosysteem.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 17 maart 1997 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van het Hoofd van het taakveld Financiële Zaken van het Heemraadschap Fleverwaard tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 januari 1996 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de verontreinigingsheffing opgelegd, berekend naar 617 vervuilingseenheden, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Secretaris van het Heemraadschap Fleverwaard (hierna: de Secretaris) is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Secretaris in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar 44 vervuilingseenheden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Het Hoofd van het taakveld Financiële Zaken van het Heemraadschap Fleverwaard heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Belanghebbende gebruikt voor haar groenvoerdrogerij een opslagterrein van 3000 m?. Het van dat terrein afkomstige, verontreinigde afvalwater werd in 1992 via een rioleringssysteem geloosd op een aan de rand van het terrein gelegen afgedamde sloot, die een inhoud heeft van ongeveer 300 m3. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de sloot niet is een oppervlaktewater in de zin van de Verordening op de verontreinigingsheffing van het Heemraadschap Fleverwaard en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Redengevend voor dat oordeel zijn 's Hofs vaststellingen dat de afgedamde sloot in 1992 niet in verbinding stond met enig oppervlaktewater, dat er vanuit de sloot geen lozingen plaatsvonden op een ander oppervlaktewater en dat er geen ecosysteem in de sloot meer aanwezig was en de aan die vaststellingen verbonden gevolgtrekking dat de sloot niet diende en redelijkerwijs ook niet kon dienen voor de gebruiksdoeleinden in de meest ruime zin waartoe oppervlaktewater als bedoeld in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren blijkens de wetsgeschiedenis van die wet strekt. 's Hofs oordeel kan niet als juist worden aanvaard. 3.3. Een sloot met een inhoud van ongeveer 300 m3, welke - naar in 's Hofs uitspraak ligt besloten - doorgaans water bevat, is een oppervlaktewater van een zodanige omvang dat sprake is van een oppervlaktewater in voormelde zin (HR 12 november 1980, nr. 19.797, BNB 1981/43). Hierbij is niet van belang of in die sloot het ecosysteem nog aanwezig is danwel als gevolg van lozingen van verontreinigende stoffen reeds is tenietgegaan. 3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst het geding naar het Gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 17 maart 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.