ECLI:NL:HR:1996:AA1853

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30708
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • C.H.M. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake navorderingsaanslag premieheffing volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 september 1994. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de premieheffing volksverzekeringen die aan belanghebbende was opgelegd over het jaar 1989. De Inspecteur had heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van ƒ 1.050,--. Belanghebbende ging in beroep tegen deze beschikking bij het Hof, dat de beschikking uiteindelijk heeft vernietigd.

De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld en een middel van cassatie voorgesteld. Belanghebbende heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie moet worden veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op ƒ 710,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het arrest is op 7 februari 1996 vastgesteld door vice-president A. Stoffer, samen met de raadsheren J. Zuurmond en C.H.M. Jansen, en is in het openbaar uitgesproken. Tevens is er een griffierecht van ƒ 300,-- geheven van de Staatssecretaris, waarvan een bedrag van ƒ 150,-- al was betaald bij het Hof voor de vervanging van de mondelinge uitspraak.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 september 1994 betreffende na te melden ten aanzien van X te Z gegeven beschikking als bedoeld in artikel 30e, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
1. Beschikking en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het bedrag van een haar over het jaar 1989 opgelegde navorderingsaanslag in de premieheffing volksverzekeringen bij beschikking van de Inspecteur heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van ƒ 1.050,--. Belanghebbende is tegen die beschikking in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de beschikking vernietigd.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (HR 1 november 1995, nr. 30 720, Vakstudie Nieuws 1995, blz. 3934 e.v.).
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als hierna vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 710,-- ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 7 februari vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van ƒ 300,--. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van ƒ 150,-- dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen ƒ 150,--.