ECLI:NL:HR:1995:AA3108

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30641
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Urlings
  • H. Herrmann
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tegen uitspraak Gerechtshof Leeuwarden inzake naheffingsaanslag Meststoffenwet

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 augustus 1994. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet, opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 1990. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 2.691,15 en werd door de Inspecteur gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende. Het Gerechtshof heeft de naheffingsaanslag echter verminderd tot ƒ 1.459,50, wat leidde tot het cassatieberoep van de Minister.

In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende pluimvee houdt op een bedrijf met 4,28 hectare landbouwgrond. In 1990 is er 21.722 kilogram fosfaat aan dierlijke meststoffen geproduceerd, waarvan 11.076 kilogram fosfaat aan droge pluimveemest. De Regeling differentiatie overschotheffing II bepaalt dat voor afgevoerde droge pluimveemest een verlaagd tarief van ƒ 0,15 per kilogram fosfaat geldt, mits de mestproductie meer dan 200 kilogram fosfaat per hectare per jaar bedraagt. Het Hof heeft deze regeling zo geïnterpreteerd dat het verlaagde tarief geldt voor de totale hoeveelheid fosfaat die van het bedrijf is afgevoerd.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof deze differentiatie onjuist heeft toegepast. Het verlaagde tarief van ƒ 0,15 is alleen van toepassing op de 11.076 kilogram fosfaat die daadwerkelijk is geproduceerd en afgevoerd, en niet op de totale hoeveelheid. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. Tevens wordt bepaald dat het griffierecht van ƒ 150,-- aan de Inspecteur wordt terugbetaald. Dit arrest is op 20 september 1995 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 augustus 1994 betreffende na te melden aan X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet opgelegd ten bedrage van ƒ 2.691,15 zonder toepassing van een verhoging. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Inspecteur) gehandhaafd. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van ƒ 1.459,50. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende houdt onder meer pluimvee op zijn bedrijf, waartoe 4,28 hectare landbouwgrond behoort. Op het bedrijf is in het onderhavige jaar, 1990, op een totaal van 21.722 kilogram fosfaat aan dierlijke meststoffen 11.076 kilogram fosfaat aan droge pluimveemest in de zin van de Regeling differentiatie overschotheffing II van 11 november 1988, Nr. J88/11934, St.crt 223, (hierna: de Regeling) geproduceerd. De in dat jaar van het bedrijf afgevoerde hoeveelheid droge pluimveemest bedroeg, met inbegrip van die 11.076 kilogram, in totaal 14.595 kilogram fosfaat. 3.2. In de artikelen 3 en 6 van de Regeling heeft de minister van Landbouw en Visserij, gebruikmakend van de hem in artikel 13, lid 5 van de Meststoffenwet (hierna: de Wet) gegeven bevoegdheid, onder meer bepaald dat in afwijking van de in artikel 13, lid 4 van de Wet vastgelegde tarieven van ƒ 0,25 en ƒ 0,50 per kilogram fosfaat het tarief van de heffing per kilogram fosfaat voor afgevoerde droge pluimveemest ƒ 0,15 bedraagt indien de mestproduktie meer dan 200 kilogram fosfaat per hectare per jaar omvat. Het Hof heeft deze differentiatie in de tarievenstructuur van de overschotheffing aldus uitgelegd, dat het tarief van ƒ 0,15 geldt voor iedere op het bedrijf geproduceerde kilogram fosfaat aan dierlijke meststoffen waarvoor in beginsel een tarief van ƒ 0,50 of ƒ 0,25 geldt, doch ten hoogste voor het aantal kilogrammen fosfaat aan droge pluimveemest dat in het betreffende jaar van het bedrijf is afgevoerd, en heeft vervolgens geoordeeld dat het tarief van ƒ 0,15 van toepassing is op de onder 3.1 genoemde hoeveelheid van 14.595 kilogram fosfaat. Hiertegen richt zich het middel terecht. 3.3. Het bepaalde in de artikelen 3 en 6 van de Regeling houdt, voor zover in deze zaak van belang, slechts in zoverre een afwijking in van de tarievenstructuur van artikel 13, lid 4, van de Wet dat indien de mestproduktie per hectare per jaar meer dan 200 kilogram fosfaat bedraagt voor de tot die produktie behorende van het bedrijf afgevoerde droge pluimveemest een, verlaagd, tarief van ƒ 0,15 per kilogram fosfaat geldt. 3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat in het onderhavige geval het verlaagde tarief van toepassing is op 11.076 kilogrammen fosfaat. 3.5. Het middel is derhalve gegrond. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, bevestigt de uitspraak van de Inspecteur en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrage van ƒ 150,--.
Dit arrest is op 20 september 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, en op die datum in het openbaar uitgesproken.