ECLI:NL:HR:1994:AA3005

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 1994
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
29842
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • De Moor
  • C.H.M. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en waardering van bedrijfsmiddelen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1982. De aanslag was oorspronkelijk opgelegd door de Inspecteur, maar na bezwaar was deze verminderd tot een belastbaar bedrag van f 887.774,--, met een vermindering van belasting door investeringsbijdragen van f 206.941,--. X B.V. ging in beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, maar deze uitspraak werd door de Hoge Raad vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

Het Gerechtshof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop X B.V. cassatie instelde. In het cassatieberoep werd betoogd dat de Inspecteur de waarde van de ingebrachte onderneming te laag had vastgesteld. Het Hof had geoordeeld dat de waarde van de onderneming als geheel f 5.500.000,-- bedroeg, maar dat de waarde van de machines en inventaris niet hoger kon zijn dan f 3.259.889,--. Het cassatiemiddel herhaalde de stelling dat de waarde van de machines en inventaris hoger zou moeten zijn, en dat er een voorziening wegens onderrentabiliteit, aangeduid als 'badwill', als passiefpost moest worden opgenomen.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over de waarde van de ingebrachte machines en inventaris van feitelijke aard was, en dat dit in cassatie niet op zijn juistheid kon worden getoetst. Het middel faalde, omdat de inbreng van zaken in het beginvermogen niet voor een hoger bedrag kon worden opgenomen dan de waarde die aan deze zaken ten tijde van de inbreng kon worden toegekend. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 augustus 1993 betreffende de aan haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1982.
1. Aanslag en bezwaar Aan belanghebbende is voor het jaar 1982 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 887.774,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f 206.941,--.
2. Loop van het geding tot dusverre Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De uitspraak van dit hof van 17 april 1991 is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën bij arrest van de Hoge Raad van 9 december 1992, BNB 1993/315, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
4. Beoordeling van het middel van cassatie Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur uit de op zakelijke basis overeengekomen prijs bij verkoop van belanghebbendes aandelen door A aan Y terecht heeft afgeleid dat de waarde van de tegelijkertijd in belanghebbende ingebrachte onderneming als geheel f 5.500.000,-- bedroeg. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat niet door partijen is gesteld dat er aanleiding was de bedrijfswaarde van de vorderingen en de voorraden op een ander bedrag te stellen dan dat volgens de inbrengbalans.
Aan een en ander heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden dat de Inspecteur terecht aan de machines en inventaris geen hogere waarde heeft toegekend dan f 3.259.889,--. Het middel bestrijdt deze gevolgtrekking, waartoe het de voor het Hof aangevoerde stelling herhaalt dat, zo de waarde van de onderneming als geheel f 5.500.000,-- bedroeg, de waarde van de machines en inventaris hoger dient te worden gesteld dan vorenvermeld door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag van f 3.259.889,--, en dat daartegenover een voorziening wegens onderrentabiliteit - in het middel aangeduid als "badwill" - als passiefpost dient te worden opgevoerd. 's Hofs oordeel omtrent de waarde van de ingebrachte machines en inventaris is van feitelijke aard, zodat het in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Voor zover het middel strekt ten betoge dat aan bedoelde bedrijfsmiddelen een hogere waarde dient te worden toegekend dan door het Hof is vastgesteld, faalt het derhalve. Aangezien de in belanghebbende ingebrachte zaken in haar beginvermogen niet kunnen worden opgenomen voor een hoger bedrag dan de daaraan ten tijde van de inbreng toe te kennen waarde, faalt het middel ook voor het overige.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 9 november 1994.