ECLI:NL:HR:1993:BH8556

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 1993
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
28 418
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • C.H.M. Jansen
  • Van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toerekening van boekwaarde en bedrijfswaarde bij sloop van bedrijfsmiddelen in de glastuinbouw

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 5 juli 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988 had verminderd. De belanghebbende, een glastuinbouwbedrijf, had in 1988 twee oude warenhuizen gesloopt en vervangen door een nieuw warenhuis. De boekwaarde van de gesloopte warenhuizen bedroeg op de sloopdatum f 20.330,--, terwijl de bedrijfswaarde op dat moment f 7.500,-- was. De Inspecteur had de afboeking van f 13.970,--, die de belanghebbende ten laste van zijn winst had gebracht, niet aanvaard.

Het Hof oordeelde dat goed koopmansgebruik het toelaat om voorafgaand aan de sloop de afboeking te baseren op de lagere bedrijfswaarde, wat resulteerde in een verlies van f 6.470,--. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van het vrijmaken van grond van een opstal die niet als bedrijfsmiddel had gediend, maar dat de oude warenhuizen functioneel vervangen werden door het nieuwe warenhuis. De bedrijfswaarde van het nieuwe warenhuis was lager dan de kostprijs, wat leidde tot de conclusie dat het verlies in aanmerking kon worden genomen.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. Het middel van de Staatssecretaris, dat stelde dat de bedrijfswaarde van de oude opstallen aan de grond had moeten worden toegerekend, werd niet gehonoreerd. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat goed koopmansgebruik niet vereist dat de boekwaarde of bedrijfswaarde van de oude warenhuizen aan de kostprijs van het nieuwe bedrijfsmiddel wordt toegerekend. Het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 21 april 1993.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e k a m e r
Nr. 28.418
21 april 1993
PdM
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Gravenhagevan 5 juli 1991 betreffende de aan
[X]te
[Z]voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 104.821,--.
Belanghebbende is tegen die aanslag, met schriftelijke toestemming van de Inspecteur op de voet van artikel 26, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, rechtstreeks in beroep komen bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 92.531,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
In 1988 heeft belanghebbende twee in zijn glastuinbouwbedrijf gebezigde oude warenhuizen met een oppervlakte van in totaal 3.738 m² laten slopen en vervangen door een nieuw warenhuis met een oppervlakte van 3.762 m², dat op 1 november 1988 in gebruik is genomen. De kostprijs van het nieuwe warenhuis bedroeg, afgerond, f 260.000,--.
De boekwaarde van de gesloopte warenhuizen bedroeg op de sloopdatum, 1 september 1988, in totaal f 20.330,--, waarvan een gedeelte, groot f 6.360,--, betrekking had op de oude verwarming, die in het nieuwe warenhuis opnieuw is gebruikt en voor ditzelfde bedrag is geactiveerd onder de post ‘’verwarming nieuw warenhuis''. Het restant van de boekwaarde van de gesloopte warenhuizen, groot f 13.970,--, heeft belanghebbende in 1988 ten laste van zijn winst gebracht. De bedrijfswaarde van de gesloopte warenhuizen bedroeg op de sloopdatum f 7.500.--. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de afboeking van f 13.970,-- niet aanvaard.
3.2. Het Hof heeft - in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat goed koopmansgebruik toelaat voorafgaande aan de sloop van de twee oude warenhuizen deze af te boeken op de lagere bedrijfswaarde, waardoor in 1988 een verlies tot uitdrukking wordt gebracht van f 13.970,-- minus f 7.500,-- = f 6.470,--.
3.3. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat geen sprake was van het vrijmaken van de grond van een opstal die voorheen in de desbetreffende onderneming niet dienst deed als bedrijfsmiddel, of die daarin een geheel andere functie had dan de nieuw te stichten opstal zou verkrijgen, dat sprake was van vervanging van bedrijfsmiddelen, te weten twee in de bedrijfsuitoefening versleten warenhuizen, door een functioneel zelfde bedrijfsmiddel, het nieuwe warenhuis, en dat het vrijkomen van de grond waarop het warenhuis was gebouwd, wel het onvermijdelijke gevolg, maar niet het beoogde doel van die vervanging was. Het Hof heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat hetgeen belanghebbende bij de sloop heeft opgeofferd - de bedrijfswaarde van de oude warenhuizen - niet dient te worden toegerekend aan de grond, doch dat goed koopmansgebruik meebrengt deze waarde te beschouwen als onderdeel van de kostprijs van het nieuwe warenhuis.
Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de bedrijfswaarde van het nieuwe warenhuis naar het eenstemmig oordeel van partijen f 7.500,-- lager was dan de aldus berekende kostprijs, en dat op die grond tot dat bedrag nog een verlies in aanmerking kan worden genomen.
3.4. Het middel strekt ten betoge dat, anders dan het Hof heeft beslist, de bedrijfswaarde van de oude opstallen aan de grond had behoren te worden toegerekend, en dat aldus geen afschrijfbaar activum is ontstaan.
3.5. In een geval als het onderhavige - waarin naar het Hof heeft geoordeeld, sprake is van de vervanging van twee in de bedrijfsuitoefening versleten warenhuizen door een functioneel zelfde bedrijfsmiddel, het nieuwe warenhuis, dat van vrijwel dezelfde omvang is als de gesloopte warenhuizen - noopt goed koopmansgebruik niet tot de toerekening van de boekwaarde of de bedrijfswaarde van de versleten warenhuizen aan de kostprijs van het nieuwe bedrijfsmiddel. Daaraan doet niet af dat, naar 's Hofs uitspraak uitwijst, aan het gesloopte object nog een verhoudingsgewijs geringe bedrijfswaarde kon worden toegekend.
3.6. Het Hof heeft derhalve terecht ter zake van de sloop en de stichting van de warenhuizen een bedrag van in totaal f 13.970,-- ten laste gebracht van de winst van het onderhavige jaar. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 21 april 1993.