ECLI:NL:HR:1991:ZC4802

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 1991
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
27561
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J. Jansen
  • A. van der Linde
  • M. Bellaart
  • W. Korthals Altes
  • A. de Moor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en administratiekosten door bibliotheken bij overschrijding van de uitleentermijn

In deze zaak gaat het om de vraag of administratiekosten die door bibliotheken in rekening worden gebracht bij overschrijding van de uitleentermijn, onderworpen zijn aan de heffing van omzetbelasting. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en de beslissing van de Inspecteur, en vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van f 14.896. Tevens wordt bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën aan de belanghebbende een vergoeding moet betalen voor de griffierechten die zijn betaald in het cassatieberoep en de behandeling van de zaak bij het Hof.

De belanghebbende, een stichting die diensten verleent aan aangesloten bibliotheken, had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting ontvangen over de periode van 1 januari 1980 tot en met 31 december 1984. Deze aanslag was opgelegd zonder verhoging, maar na bezwaar werd deze door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarna de belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad oordeelt dat de administratiekosten niet kunnen worden gezien als een vergoeding voor een door de stichting verleende dienst, omdat de lener in principe de uitleentermijn zonder kosten kan verlengen. De kosten zijn eerder bedoeld als prikkel om boeken tijdig terug te brengen. De Hoge Raad concludeert dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het uitlenen van boeken en de in rekening gebrachte administratiekosten, waardoor de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
derde kamer
nr. 27.561
4, december 1991
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de
Stichting [X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 17 juli 1990 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1980 tot en met 31 december 1984 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 139.267, -- , zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie.
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie.
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
Belanghebbende verleende in het naheffingstijdvak diensten aan de bij haar aangesloten bibliotheken, met welke zij voor de heffing van de omzetbelasting een fiscale eenheid vormde. De bibliotheken hanteren ter zake van het uitlenen van materialen een uitleenreglement. Het uitlenen van boeken wordt beheerst door de bepalingen van dat reglement.
Die bepalingen houden in, voor zover te dezen van belang, dat de uitleentermijn drie weken beloopt, welke termijn ten hoogste twee maal achtereen kan worden verlengd, en dat voor het overschrijden van de uitleentermijn administratiekosten in rekening worden gebracht.
Belanghebbende heeft in het tijdvak van naheffing in de jaren 1980 tot en met 1983 in totaal f 2.309.286,55 en in 1984 f 747.150,47 geboekt aan administratiekosten (door partijen ook aangeduid als "boetes" of "boetegelden") wegens overschrijding van de uitleentermijn van boeken. Ter zake heeft zij geen belasting voldaan.
In geschil is of die administratiekosten onderworpen zijn aan de heffing van omzetbelasting.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende de administratiekosten van de leners heeft ontvangen als tegenprestatie voor het lenen van boeken, ook al zijn die kosten aan de leners op grond van het uitleenreglement pas ter zake van het overschrijden van de normale - dan wel tijdig verlengde - uitleentermijn in rekening gebracht. Het Hof heeft zulks gegrond op zijn oordeel dat tussen het uitlenen van de boeken en het in rekening brengen van administratiekosten geen ver verwijderd verband bestaat.
Door aldus te oordelen heeft het Hof een onjuiste maatstaf aangelegd, daar overeenkomstig hetgeen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 8 maart 1988, 102/86, Jur. 1988, blz. 1464 e.v., evenals in het arrest van dat Hof van 5 februari 1981, 154/80, BNB 1981/232, is beslist, het Hof had dienen te beoordelen of er een rechtstreeks verband bestaat tussen het uitlenen van de boeken en het in rekening brengen van die administratiekosten. Het middel is derhalve in zoverre terecht voorgesteld en 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven.
3.3. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de administratiekosten niet een vergoeding vormen, die door belanghebbende wordt verkregen ter zake van en in rechtstreeks verband met een door haar verleende dienst, nu de lener in de regel de termijn van uitlening zonder vergoeding kan verlengen, en de betaling van de administratiekosten de lener niet het recht verschaft het boek langer onder zich te houden, doch de verplichting tot betaling van die kosten kennelijk is bedoeld als prikkel voor de lezers om de boeken tijdig terug te brengen of tijdig verlenging aan te vragen.
Uit 's Hofs uitspraak blijkt dat, indien het gelijk is aan de zijde van belanghebbende, de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 14.896, --.
4. Beslissing.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede die van de Inspecteur, vermindert de naheffingsaanslag tot een aanslag ten bedrage van f 14.896, -- , en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van f 300, -- , en het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150, -- alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 38, -- , derhalve in totaal f 488, --.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, Korthals Altes en De Moor, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 4 december 1991.